In memoriam Leo Sjestof

De moraal der tragedie tegenover de moraal der alledaagschheid
Dostojefski's geheim

In deze dagen, nu de Joden aan geraffineerd-barbaarsche vervolgingen blootstaan, nu wij zelfs moeten beleven, dat een zich positiefchristelijk noemende regeering kaalgeschoren en mishandelde schepsels over onze grenzen terug laat jagen, zoodat wij zelfs geen formeele reden hebben onze handen in onschuld te wasschen.... in deze dagen telt het sterven van een Jood niet veel. En dat de Jood Leo Sjestof, professor aan de Sorbonne, op 72-jarigen leeftijd gestorven is, heeft niet op de voorpagina's der kranten gestaan, want het lot van de Joden als collectief houdt de geesten meer bezig dan de dood van een philosoof.

Dat hij Jood was, hoorde ik overigens pas kort geleden, en met verbazing. Wat ik van hem gelezen had, had mij doen veronderstellen, dat zijn werk een typisch Slavische probleemstelling inhield. Volgens de leer der rassentheorie zal ik mij dus nu moeten bezinnen en gaan verklaren, dat de tragische philosophie van Sjestof de ghetto-philosophie was van Lew Isaakowitsj Schwartzmann, en dat zijn pseudoniem mede behoorde tot de trucs van het wijd vertakte complot, dat het wereldjodendom tegen ons arme Ariërs heeft gesmeed. Ik zal echter zoo vrij zijn aan die moddermoraal niet te offeren en ik wil hier bij den dood van Leo Sjestof alleen dankbaar gedenken, wat ik persoonlijk te danken heb aan het werk van Sjestof persoonlijk, ook al heb ik hem nooit gezien en zijn stem nooit gehoord.

* * *

Van Sjestof kan men zeggen, dat hij met zijn gezicht en zijn stem in zijn stijl aanwezig was. Hij behoorde tot die zeldzame denkers, die tegelijk kunstenaar zijn, ook al viel bij hem het accent op den denker, zooals bij dien anderen Jood van den eersten rang, Kafka, het accent viel op den kunstenaar. En dit hing samen met het totale beeld van zijn philosophie, die er op gericht was het persoonlijk avontuur van den enkeling te stellen tegenover de mythologie van collectieve spookbeelden, tegenover de misleidende ‘gezamenlijkheid’, waardoor de mensch zijn tragedie tracht te ontloopen. Daarom zocht hij naar het raadsel in Dostojefski, aan wien hij vele meesterlijke bladzijden heeft gewijd; ja, men overdrijft niet, als men beweert, dat een Jood (een Russische Jood) het beste boek over Dostojefski geschreven heeft. Nooit heb ik het geheim van dezen reus der ‘psychologie’ met meer intuïtieve zekerheid en kennis van zaken zien ontsluieren dan in Sjestofs geschrift over Dostojefski en Nietzsche (in 1931 in Duitsche vertaling verschenen). Dostojefski is voor Sjestof bij uitstek de man, die zich ‘ondergrondsch’ tegen de ‘gezamenlijkheid’ en haar beroemde, geruststellende idealen heeft verzet, die zelf dit weten van zijn tragische positie tegelijkertijd heeft trachten te ontloopen door het in den mond te leggen van figuren, die hij ‘veroordeelt’; van een Iwan Karamasof, een Stafrogin, een Kirilof, waartegenover een Aljosja, een Zossima en een Myshkin het ‘ideaal’ hoog moesten blijven houden; Dostojefski wilde óók een leeraar der menschheid zijn, een leeraar voor de ‘gezamenlijkheid’.

Sjestofs analyse van Dostojefski's karakter geeft bovendien den sleutel tot zijn philosophie in het algemeen, die een scherp onderscheid maakt tusschen twee soorten moraal: de moraal der alledaagschheid (in veel ruimer beteekenis op te vatten dan het woord aanvankelijk suggereert) en een moraal der tragedie. Zoowel Dostojefski als Nietzsche zijn voor Sjestof, ieder op zijn manier, menschen, die de spanning tusschen deze twee moralen met den inzet van hun heele persoonlijkheid hebben beleefd. En van deze beide schrijvers loopt een lijn naar Kierkegaard, naar Pascal, naar Job; het is de lijn, die Sjestof heeft getrokken loodrecht op de lijn der idealistische philosophie. ‘De ervaring van Kant’, schreef Sjestof, toen hij Dostojefski als den mensch met ‘eigen oogen’ tegenover den denker van Koningsbergen stelde, ‘is de collectieve ervaring van de menschheid, en alleen een populaire, vluchtige uitlegging verwart haar met de feiten van het materieel of geestelijk bestaan.’ Tegenover de maatschappelijke en idealistische moraal stelt Sjestof de ‘wet der volkomen ongegrondheid’, tegenover de logica der vakphilosophie Dostojefski's ‘logica der droomgezichten’. Daarom verdedigde Sjestof ook de psychologie tegen haar verachters onder de philosophen (Husserl), en hij verklaarde ook hun afkeer van die psychologie met dit eene fijne zinnetje: ‘Genealogische onderzoekingen zijn altijd gevaarlijk voor troonpretendenten’....

* * *

Wie eenmaal ernst gemaakt heeft met de philosophie van Leo Sjestof en zijn ‘protest tegen de rede’, zal zich er nooit geheel meer aan kunnen onttrekken; maar daarvoor moet men beginnen met in haar door te dringen, zonder de vooroordeelen van de leerarende ‘gezamenlijkheid’, waaraan de philosophische denkwijze chronisch lijdt. Het is daarom niet gezegd, dat men bij Sjestofs philosophie blijft staan; want dat zou tegen het karakter dier philosophie zelf ingaan, wier alpha en omega zijn de gril, de afgrond, het uiterst-persoonlijke. Een man als Sjestof zal geen school maken, hij zal ontmoetingen uitlokken, hij zal menschen de mogelijkheid geven zichzelf te ontdekken of te her-ontdekken.

Tot dusverre is bij mijn weten de belangstelling voor Sjestof in Nederland uitermate gering geweest. Dr J. Suys wijdde hem een dissertatie, in 1934 verschenen drie van zijn essays (over Pascal, Dostojefski en Husserl) onder den titel ‘Crisis der Zekerheden’ in Nederlandsche vertaling van C.I. Spruit. Maar ook deze geringe collectieve belangstelling is in overeenstemming met het karakter van zijn werken; want voor Sjestof gaat het, telkens weer, om den mensch alleen. ‘Ne cherchez donc pas la route à suivre; celle de Pascal n'est pas meilleure, cherchant Dieu, que celle de Nietzsche cherchant “l'Autre”; la route de la joie n'est pas inférieure à celle de la souffrance; il y a autant de routes que d'hommes seuls et qui cherchent’. (Benjamin Fondane.) Zoo spreekt de verticale philosophie van Sjestof, die niet geleerd kan worden zooals de schoolphilosophie, de horizontale....

Van dezen doode zullen geen kudden afstammen, maar hij zal, evenals Pascal, Kierkegaard en Dostojefski, enkelingen een spiegel voorhouden, ook na zijn heengaan, door zijn werken.

M.t.B.