Het leven van Giorgione

Een historische roman der schartens

C. en M. Scharten - Antink, De Groote Zorzi. (Wereldbibliotheek, Amsterdam '38)

Het schrijven van een roman over een schilder uit het verleden stelt den auteur voor verschillende moeilijkheden. In de eerste plaats is het op zichzelf moeilijk voor een niet-schilder om de functie van het schilderen op de juiste wijze te waardeeren; in de tweede plaats was de functie van den schilder in voorbije perioden dikwijls een totaal andere dan in onzen tijd. Wij kennen de schilderkunst eigenlijk alleen via een artiestenappreciatie, die niet ouder is dan de vorige eeuw, waarin alle kunsten, langzamerhand losgeraakt van hun oorspronkelijke ambachtelijke positie in het wetenschappelijk verband, begonnen samen te smelten onder het aspect van de kunst (Kunst). In de 19e eeuw immers krijgt de Kunst een plaatsvervangende functie; zij gaat steeds meer de plaats van den godsdienst innemen, dien zij wel niet verdringt, maar toch ernstige concurrentie aandoet. Men zoekt in de kunst iets heel anders dan vorige geslachten; men zoekt verlossing van de neerdrukkende beslommeringen, van de ontgoddelijkte levensruimte; Schopenhauer zoekt in de muziek de bevrijding van den Wil. En daarom ligt het voor de hand, dat ook de beoordeeling van den kunstenaar anders wordt; hij wordt niet meer gezien als de ‘werkman’, maar als de collega van den profeet of den priester. Terwijl hij in vroeger eeuwen als dienend ‘verluchter’ naast den godsdienst stond, in een duidelijk bepaalde verhouding, wordt hij nu de vertegenwoordiger van den godsdienst (of van het religieuze) zelf.

Deze verandering is zoo ingrijpend geweest, dat men zich niet gemakkelijk meer kan voorstellen, hoe een kunstenaar vroeger dacht, voelde, werkte. Onwillekeurig sluipen litteraire anachronismen binnen, als de romancier het leven van een ‘artiest’ uit vorige eeuwen gaat uitbeelden. Dat is ook het geval, wanneer die romancier van de materie goed op de hoogte is; want het insluipsel komt niet van de historische feiten, maar van den romancier, wiens verbeelding nu eenmaal de gewoonten van den eigen tijd pleegt te volgen. Zelfs een zoo geraffineerd auteur als Vestdijk, die werkelijk wel weet, wat een tijd is en het individu in dien tijd, ontkwam in zijn Greco-roman ‘Het Vijfde Zegel’ niet geheel aan de lagen, die het genre logt; uit angst om anachronistisch te schijnen (hetgeen hij dan ook nauwelijks schijnt) verviei hij in een beschrijvende uitvoerigheid en een vertoon van eruditie, die den gang van zijn verhaal dikwijls stremmen; wat een evocatie had moeten zijn, werd zoo bij tijd en wijle een reconstructie.

* * *

Met dat al is Vestdijk, na Couperus, een meester van den historischen roman, waarbij vergeleken anderen het moeten afleggen. Ook de heer en mevrouw Scharten - Antink, die in ‘De Groote Zorzi’ het leven beschreven hebben van den Venetiaanschen schilder Giorgione, dien men rekent tot de vroege barok pl. m. 1500.

Ook om dezen jong gestorven schilder is veel mysterie, zij het niet een zoo absoluut mysterie als om Greco; maar wat er over hem bekend is, hebben de Schartens nauwkeurig bestudeerd. Uit een bronopgave aan het slot van hun roman en een verantwoording van hun werkmethode mag men afleiden, dat zij niet over één nacht ijs zijn gegaan (zij schijnen trouwens drie jaar aan dit boek te hebben gewerkt). Sterker: men mag wel zeggen, dat de Schartens specialisten zijn geworden in Giorgione en zijn tijd; de criticus, die zelf geen specialist is, zal er zich dan ook van onthouden hen op dit punt te controleeren. Hij mag vaststellen, dat zoowel de achtergrond van het vijftiende-eeuwsche Venetië als de feiten, die op Giorgione zelf betrekking hebben, met groote zorgvuldigheid zijn geteekend, voorzoover hij dat kan beoordeelen. Giorgione als leerling van Bellini, Giorgione naast Titiaan, Giorgine als musicus en minnaar: dat alles is zoo uitgewerkt, dat men de documentatie onmiddellijk ziet.

Het bezwaar, dat men tegen ‘De Groote Zorzi’ kan aanvoeren, is dan ook van veel algemeener aard. De Schartens blijven nl. in een schilderachtige voorstelling van het verleden bevangen, en zij weten de psychologie van de personages niet zoo met den tijd te verweven, dat men in die psychologie gelooven kan. Het panorama, dat zij ontrollen, blijft een decoratief panorama; de Schartens konden een beschaafd en kleurig tafereel ontwerpen, waaraan de psychologische dimensie ontbreekt, omdat zij op de problemen van den tijd en de menschen nergens diep ingingen, maar zich tevreden stelden met wat in hun voorstellingswijze ‘voor de hand lag’. Zij zijn, in dezen zin, anachronistisch van top tot teen. Dat heeft met de grondigheid der documentatie dus niets te maken; het anachronisme komt voort uit een houding, die door bronnenonderzoek niet gecorrigeerd wordt, omdat zij den heelen geestelijken habitus van een auteur bepaalt.

Men zal dezen roman wel in breeden kring lezen om het historisch goed gefundeerde verhaal en den romantischen achtergrond van het altijd boeiende Venetië.

M.t.B.