Familiekroniek

De vervolgroman en zijn consequenties
Een auteur van de beschrijvende uitgebreidheid

Theun de Vries, De Bijen Zingen. (Van Loghem Slaterus, Arnhem 1938).
Theun de Vries, Het Rad der Fortuin. (Van Loghem Slaterus, Arnhem 1938).

HET VERLANGEN om een romanserie te schrijven getuigt meestal van een zeker vertrouwen op eigen uithoudingsvermogen. Het genre is in de negentiende eeuw in de mode gekomen en sindsdien wordt het vaak beschouwd als een proefstuk voor het meesterschap, wanneer een auteur in staat is om niet onder den last der aangekondigde deelen te bezwijken. Van tijd tot tijd bezwijkt er trouwens een, ondanks alle goede voornemens; ik meen, dat de heer Jaarsma nooit klaar gekomen is met zijn op twaalf deelen geprojecteerde Thiss-serie, en ik geloof bovendien, dat hij door dit verzuim de Nederlandsche literatuur eer gebaat dan geschaad heeft. De serieroman is echter al tientallen jaren aan de orde; in Frankrijk liggen de voorbeelden na Zola voor het grijpen (Romains, Roger Martin du Gard), maar ook in Nederland is de ambitie vrij groot; men denke aan de Jordaan-reeks van Querido, aan Het Geslacht der Santiljano's van Joost Mendes. Het principe is in de eerste plaats architectonisch; men wil iets opbouwen uit deelen, tot het als een voltooid geheel voor ons staat. Als zoodanig sluit de romanserie geheel aan bij den geest van de vorige eeuw, bij het naturalisme met zijn voorliefde voor de wetenschappelijke documentatie, zijn geïnteresseerdheid bij maatschappelijke problemen en erfelijkheidsfactoren. De ‘kroniek van een geslacht’ leidt den burger binnen in zijn verleden, doet hem zich zelf herkennen in zijn voorvaderen en verzoent hem met de gedachte, dat hij slechts een atoom is, of een golfje van een rivier.

Men ziet aanstonds, wanneer men tot den oorsprong van de serie-behoefte teruggaat welke de voor- en nadeelen zijn van het genre Een voordeel kan zijn de uitgebreidheid, die immers de mogelijkheid beteekent om vels facetten van een sociaal wezen als de mensch nu eenmaal is, tot hun recht te laten komen. Diezelfde uitgebreidheid kan echter juist den kunstenaar in den romanschrijver gemakkelijk schaden; geen genre is meer geschikt om hem in herhalingen te laten vervallen of hem tot slachtoffer te maken van zijn eigen ruimtelijk-tijdelijke uitgebreidheidsmanie. Want om het zoo populair mogelijk te zeggen: het hek is van den dam, als men een serieroman gaat schrijven. De behoefte om met een probleem in kort bestek volledig af te rekenen wordt geringer, naarmate men meer op het crediet der uitgebreidheid speculeert. De eenmaal aangegane (innerlijke of uiterlijke) verplichting om de ‘kroniek’ voort te zetten, legt onvermijdelijk eenigen dwang op; het is moeilijk om een onderwerp niet ‘dood te schrijven’, wanneer men het telkens weer hervatten moet en dus de vrijheid mist om met een volmaakt schoone lei te beginnen.

Een nieuwe generatie Wiarda's.

Voor een schrijver als Theun de Vries gelden m.i. de nadeelen sterker dan de voordeelen, al wil ik gaarne erkennen, dat hij ook in het tweede deel van zijn kroniek van het geslacht Wiarda, Het Rad der Fortuin, blijk geeft van een aanmerkelijk talent. Theun de Vries was altijd een schrijver, die de romantische uitgebreidheid opzocht; hij beoogt sfeer te scheppen om zijn karakters en uit de sfeer de menschen te laten opduiken. Een verfijnd psycholoog is hij niet, en de blunders die hij gemaakt heeft komen voor alles voort uit de begeerte om dat toch te willen zijn; de beste resultaten bereikte hij daar, waar hij uitging van de beschrijving der uiterlijke kenmerken en het al te gecompliceerde vermeed. Daarom zijn Rembrandt en Stiefmoeder Aarde wel zijn beste werken; zoowel de sfeer van het zeventiende-eeuwsche Holland als die van het negentiende-eeuwsche Friesland wist hij op te roepen door zijn beschrijvingskunst. Zoodra hij te maken heeft met dingen, die hem om een of andere reden werkelijk vertrouwd zijn, schrijft Theun de Vries overtuigend en zelfs poëtisch proza; maar omdat hij op de uitgebreidheid is ingesteld, veel meer dan op de intensiteit, heeft hij nog geen roman geschreven, die mager is, maar geheel gaaf. Er is altijd een teveel in dit werk, dikwijls een veel-teveel; men kan de bladzijden, de hoofdstukken eruit halen, die levend geworden zijn, men kan daar andere bladzijden, andere hoofdstukken naast leggen, die weinig meer zijn dan herhalingen van vorige, romantische cliché's of gerekte episoden.

Bij Het Rad der Fortuin ligt het vergelijkingsobject natuurlijk voor de hand; het is de onmiddellijke voortzetting van Stiefmoeder Aarde. Een nieuwe generatie van Wiarda's volgt de oude op; wij bevinden ons in de laatste jaren van de negentiende en de eerste jaren van de twintigste eeuw (die, zooals meer en meer blijkt, tot 1914 eigenlijk een uitlooper was van de negentiende). Het nieuwe geslacht nu komt, volgens de wetten van de geslachtskroniek, voort uit het oude en moet als zoodanig ook de continuïteit der familie vasthouden; maar het werkt met andere gegevens, omdat het zich op andere sociale omstandigheden moet instellen; het is dus hetzelfde en toch niet hetzelfde. Ziedaar de speelruimte, die het genre van den vervolgroman laat. Men kan zeggen, dat Theun de Vries van die speelruimte nu eens meer, dan weer minder heeft geprofiteerd; Het Rad der Fortuin is zeker geen herhaling van Stiefmoeder Aarde, maar het is toch ook geen vervolg met veel nieuwe perspectieven. Zonder groote verrassingen zet het de kroniek der Wiarda's voort, en het is niet uitgesloten, dat een derde deel ons eens tot over den wereldoorlog heen brengt, midden in de jazz en wie weet tot aan den horizon van de Lambeth Walk.

Met Stiefmoeder Aarde heeft dit boek gemeen, dat het bij fragmenten zijn gemiddelde niveau overtreft. Het zijn met name steeds weer die gedeelten, waarin De Vries zich bezighoudt met de Friesche sfeer (van landschap en samenleving), die hij uit eigen ervaring kent, waardoor de lezer het meest wordt bevredigd; en voor zoover de menschen in die sfeer blijven opgenomen, kan men hen aanvaarden, al is de schrijver dan ook geen kenner van het ‘coeur humain’. Zoo is b.v. de inzet van het boek, waarbij men de kennismaking hernieuwt met Tjalling Wychmans Wiarda, die aan de begrafenis van zijn broer Jarig (eveneens een der hoofdpersonen uit Stiefmoeder Aarde) gaat deelnemen, een voorbeeld van goede ‘sferische’ beschrijvingskunst, die den gesloten boer duidelijk laat verschijnen in zijn milieu; deze Tjalling is in Het Rad der Fortuin reeds de vertegenwoordiger van het verleden geworden, en hij blijft verder op den achtergrond; hoofdfiguur wordt in de eerste plaats zijn zeer vitale zoon Herre, in wiens persoonlijkheid Theun de Vries kennelijk het naar de trustvorming groeiende kapitalisme heeft willen karakteriseeren. Deze Herre is stellig een van de beste personages uit het geheele boek; hij is de man van actie, die zich bij de keuze van zijn vrouw laat leiden door het geld, dat die vrouw hem zal aanbrengen; verder het type van den zakenman met een goede kern, maar zonder scrupules en gespeend van overbodige fijngevoeligheid, wanneer het er om gaat de ‘zaak’ tot bloei te brengen; een boer nog, maar reeds met stadselementen, een tusschenfiguur zooals het zuivelbedrijf, waarin hij carrière maakt, een tusschenbedrijf is van den modernen tijd.

Daarnaast speelt de andere zoon van Tjalling, Rudmer, een belangrijke rol. Ook hij vertegenwoordigt een maatschappelijk probleem van zijn tijd: den strijd tusschen geloof en ongeloof, waarin hij als student in de theologie te Groningen en later predikant in een Friesch plaatsje betrokken wordt; de theologie van die dagen is, zou men kunnen zeggen, evenals het zuivelbedrijf van Herre een ‘tusschenbedrijf’, tusschen geloof en ongeloof ditmaal. De student Rudmer moet zich in een compromis redden, omdat hij de bijtende critiek van een mephistophelischen vriend, Vitringa, niet ten volle durft onderschrijven; zijn liefde voor Ruth d'Aby, meisje uit gegoede bourgeoisfamilie, wordt dan de idylle, waarin hij tijdelijk de kracht vindt om het predikambt waar te nemen; door haar dood komt hij tot het inzicht, dat hij zich vergist heeft en moet hij de consequenties trekken van de critiek van Vitringa.

Erotische clichés.

Als complete figuur is Rudmer minder geslaagd dan Herre, omdat De Vries het probleem waarom het hier gaat, slechts oppervlakkig aangeeft. Beeldend is hij, waar hij de sfeer van het Groningsche studentenleven oproept, maar hij schiet te kort in de analyse van de theologische vraagstukken; een man als de critische Vitringa blijft wel heel erg de conventioneele Mephisto, en de strijd van Rudmer om de theologie vermag ons ook niet bijster te overtuigen. Nog minder echter de idylle met Ruth d'Aby, hoewel de schildering van het gezin d'Aby De Vries in de gelegenheid stelt de feministische en socialistische opstandigheid in de voormalige deftige families naar voren te brengen. De erotiek is het allerzwakste punt in het werk van dezen auteur; zij maakt hem sentimenteel, kitschig en melodramatisch, zij drijft hem bovendien tot onophoudelijk herhalen, aangezien de liefde tusschen de sexen, op deze schematische wijze gezien, nu eenmaal altijd op hetzelfde neer komt. De verlovingsen huwelijksidylle van Rudmer en Ruth is een mislukking, omdat De Vries hier met de ‘sterkste’ effecten gaat werken.... en daardoor het minste bereikt. Ook bij het verhaal van de lotgevallen van Ekke, zoon van Jarig en diens vrouw Regina, spreekt de cliché-erotiek weer een woordje mee, maar de figuur Ekke is met dat al een van de aardigste uit den roman, naast Herre den zuivelfabrikant.

 

Zoo heeft Het Rad van Fortuin zijn voor en tegen. De stijl is op zijn best werkelijk descriptief-beeldend, maar lang niet altijd schrijft De Vries op zijn best. Men moet hem zoo nu en dan weer op kleine slordigheden en ondoordachte zinswendingen betrappen; zoo gebruikt hij meermalen het woord ‘vermaakt’ verkeerd (‘zijn gezicht was vol vermaakte trekkingen’), waarmee niet zooiets als een vermaakte japon wordt bedoeld, of hij schrijft: ‘Ruth zag met genoegdoening’, terwijl hij bedoelt hetzij ‘genoegen’, hetzij ‘voldoening’, maar in der haast beide woorden door elkaar haalt.

Een romantisch voorspel.

Voor Het Rad der Fortuin verscheen reeds het verhaal De Bijen zingen, dat men als een soort voorspel A.D. 1700 tot de eigenlijke Wiarda-kroniek kan beschouwen. In dit proza is De Vries volkomen romanticus, waarbij de nadruk moet vallen op het uiterlijke vertoon der romantiek. Bij de twee vervolgromans blijft het in qualiteit ten achter, terwijl de illustraties van J.J. Voskuil, die het boekje begeleiden, grof en typographisch onverantwoord aandoen.

 

Menno ter Braak.

Korte inhoud van het besproken boek

InHet Rad der Fortuinvervolgt Theun de Vries zijn kroniek van het geslacht Wiarda, waarvanStiefmoeder Aardehet eerste deel enDe Bijen Zingenhet voorspel is. Het eerste boek van dit tweede deel van den cyclus brengt den lezer weer in aanraking met Tjalling Wiarda, wiens broeder Jarig, met wien hij geen omgang meer had, gestorven is; Tjalling gaat ter begrafenis en trekt zich het lot van Jarigs zoon Ekke aan. Het tweede boek teekent Herre Wiarda, den zoon van Tjalling, industrieel met groote plannen, een zinnelijke, maar tevens koel berekenende persoonlijkheid, die de onaantrekkelijke en boersche Antje Eisinga om haar geld trouwt, ten einde zijn zaken te kunnen verstevigen. De andere zoon, Rudmer, gaat in Groningen theologie studeeren; hij wordt, na zich in het studentenleven te hebben laten inwijden, door zijn sceptischen vriend Vitringa betrokken in den twijfel aan het geloof, maar door zijn liefde voor Ruth d'Aby, met wie hij trouwt, wordt aan dien twijfel tijdelijk het zwijgen opgelegd. De dood van zijn vrouw maakt Rudmer echter tot een ongeloovige, die zich van het predikambt afwendt.

In de latere boeken wordt het leven van Ekke Wiarda, den boerenknecht, beschreven en aangeduid, hoe ook in het nageslacht van Herre, den berekenenden zakenman, deblinde machtenhun rol gaan spelen.