Honderd deelen Ned. literatuur

De reeks, opgezet door de Mij der Nederlandsche Letterkunde en de Kon. Vlaamsche Academie
Het eerste deel thans verschenen

Het is een moeilijk tegen te spreken feit, dat de Nederlandsche literatuur uit het verleden het volk slecht bekend is. Wel heeft men door het onderwijs veel respect voor dat verleden gekweekt, maar het contact ontbreekt in veel gevallen. Voor een deel is dat stellig te wijten aan den onvermijdelijken afstand, dien de historie nu eenmaal schept; maar het valt anderzijds niet te ontkennen, dat voor een behoorlijke uitgave van Nederlandsche teksten tot dusver heel weinig is gedaan. In deze lacune wil de grootscheeps opgezette reeks van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en de Kon. Vlaamsche Academie voorzien, waarover wij vroeger reeds bericht hebben.

 

Ongetwijfeld, er bestaan van de meeste onzer klassieken wel behoorlijke schooluitgaven (Pantheon e.a.); maar zij zijn uiteraard vooral bestemd voor paedagogische doeleinden, zij lokken niet dadelijk aan tot ‘gewone’ lectuur en bibliotheekvorming. De op honderd deelen berekende serie van Maatschappij en Academie heeft een heel ander doel.

 

‘Men overdrijft niet, wordt in het prospectus gezegd, als men van den gemiddelden Nederlander beweert, dat hij de letterkunde der vroegere eeuwen als een passende tijdpasseering der schooljaren beschouwt, maar slechts zelden op lateren leeftijd tot Vondel of Hooft, Bredero of Luiken terugkeert. Daarom kent hij zijn eigen oudere letterkunde niet en praat er gaarne geringschattend over.

Het kan onze kultuur slechts schaden, als onze letterkunde niet levend bezit van het volk blijft. Te vaak wordt echter de oude literatuur aan het publiek geboden in uitgaven, waarvan de sobere eenvoud, om niet te zeggen de prozaische leelijkheid, reeds aangeven dat zij meer voor de schoolbank, dan voor de kast van den boekenliefhebber bestemd zijn. Dit kan ten deele verklaren, waarom men op later leeftijd zoo zelden naar onze klassieken grijpt en waarom zooveel oudere werken volslagen onbekend gebleven zijn

Daarin zal de uitgavenreeks, die door “Elsevier” ondernomen is, voor goed een einde maken. Geen Nederlander zal meer kunnen beweren, dat onoogelijke schooluitgaven hem den weg tot het genot onzer literatuur versperren moeten, want nu wordt hem geboden, wat de andere, grootere volken reeds lang bezitten: een reeks van boeken, waarin het waardevolste van onze letteren volledig vertegenwoordigd is, en bovendien in een vorm, die zelfs den keurigsten boekenminnaar genot verschaffen zal. Moge het Nederlandsche volk toonen, dat het zijn dichters waard is, moge het weer gaan luisteren naar wat zij gezongen en gezegd hebben in de vertrouwde dierbare klanken van onze taal.’

Men kan uit deze aankondiging opmaken, dat in de eerste plaats de lezer (niet de student) wil bereikt worden; en daarvoor kan men slechts de grootste waardeering hebben. Een uitgave als deze behoort dan ook geen speciaal vakkarakter te dragen (al verwacht men van haar natuurlijk een nauwkeurige wetenschappelijke verantwoording); zij moet evenmin een valsche illusie van populariseering wekken, maar de beschikbare teksten bieden in een voor velen toegankelijke en goed verzorgde editie.

Geestelijke Epiek der Middeleeuwen: het eerste deel der reeks.

Het dezer dagen verschenen eerste deel der reeks (waarvan de redactie berust bij dr A.H. Cornette, mr P.N. van Eyck, dr J. van Mierlo S.J., dr H.W.E. Möller, dr R. Verdeyen, dr Jan de Vries en dr J. Wille) wijst reeds in de goede richting. Wij mogen het waarschijnlijk als model beschouwen voor wat volgen gaat en daarom mogen wij wel even bij het uiterlijk stilstaan. Dit deel Geestelijke Epiek der Middeleeuwen, door prof. dr J. van Mierlo S.J., voldoet in vrijwel ieder opzicht aan de eischen, die men aan een goedkoope en toch soliede boekuitgave kan stellen. De druk is duidelijk, de bladspiegel aangenaam, de halfleeren rug degelijk, het linnen van den band sober van toon. Het moet, dunkt mij, voor iederen boekenliefhebber 'n genot zijn honderd deelen in dit formaat in zijn kast te hebben! Uitgeefster is de Uitg.-Mij Elsevier te Amsterdam, die dus eer van haar werk heeft.

 

Dit deel geestelijke epiek is uiteraard een keuze uit de omvangrijke stof. Prof. van Mierlo heeft die keuze met een korte inleiding verantwoord; hij geeft hier een duidelijke karakteristiek van het samengestelde phaenomeen, dat hij behandelt. Dat niet uitsluitend het ‘aesthetisch-mooie’ bij de keuze den doorslag zou geven, ligt voor de hand; een groot deel van de geestelijke epiek der middeleeuwen is zonder belangstelling voor de structuur van het toenmalig geestelijk leven moeilijk te apprecieeren; maar het is niet in te zien, waarom zulk een structuur niet een grooteren lezerskring zou interesseeren, omdat veel ervan ons nog direct aangaat. Het ‘aesthetische’ spreekt uit deze teksten dan ook het sterkst, wanneer men begint met zich los te maken van het aesthetische vooroordeel, dat alle belangrijke uitingen van den menschelijken geest zoo maar voor het grijpen liggen.

Men vindt hier natuurlijk de ‘Beatrijs’ legende, die van onze geestelijke epiek wel een der opmerkelijkste voortbrengselen is. Voorts o.m. fragmenten uit het naïeve ‘Van den Levene ons Heren’, uit verschillende heiligenlevens, uit ‘Theophilus’ en ‘Van Sente Brandane’. De motieven in deze teksten verwerkt zijn vrij simpele varianten op het geloofsthema der middeleeuwsche katholieke wereld; in de eerste plaats is er het telkens terugkeerende conflict van God en Duivel, Goed en Kwaad, dan zijn er de mirakelen, de genade, de Maagd Maria, die in dit geding een bemiddelende rol spelen. Uit de argeloosheid, waarmee deze literatuur (die zeker geen literatuur is in den hedendaagschen zin des woords) is opgeteekend, spreekt een geest, dien wij niet meer kennen; iets van de universaliteit der middeleeuwen komt ons tegemoet uit deze bladzijden, waarvan het grootste deel den gemiddelden lezer geheel onbekend is

Wanneer de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde op den ingeslagen weg voortgaat, zal zij zeker de belangstelling vinden voor haar werk, die zij hierdoor verdient. Er is in de laatste jaren vele kwaad van haar gesproken. en niet ten onrechte, maar door dit initiatief maakt zij veel goed.

M.t.B.