Duitsche literatuur na 1933

Schrijven in het teeken der totaliteit
Fabels over Rilkes afstamming

Wendel von der Au, Literatuur onder het Hakenkruis. (Waakzaamheid-reeks; Van Gorcum & Comp. Assen 1939).

De schrijver van deze brochure over de Duitsche literatuur sedert de opkomst van het nationaal-socialisme is een der beste kenners van het onderwerp. Wat hij hier te rapporteeren heeft, is niet verheffend, maar aangezien velen van de stof niet op de hoogte zijn, is zijn geschrift verre van overbodig. Wat gebeurde er in Duitschland, toen in Mei 1933 duizenden boeken werden verbrand, als teeken, dat ‘het volk van denkers en dichters’ zich ging ontdoen van de cultuurbanden met Europa? Was het, zooals men wel eens op verkiezingsvergaderingen hoort declameeren, een terugkeer tot de middeleeuwen? Neen, antwoordt Wendel von der Au:

 

‘Het ging veeleer om de onderdrukking van een door oorlog, inflatie en deflatie uitgeput en door jarenlange werkeloosheid verarmd volk - om de verovering van een land, waarbij de overwinnaars als een bezettingsleger de overwonnenen hun wil oplegden.’

 

Van die verovering was de boekenverbranding het ‘geestelijk’ symbool. Wat sedertdien in Duitschland literatuur heet is een geheel ander verschijnsel dan de literatuur in de democratische landen van Europa; ‘spreken, schrijven, boeken drukken en boeken verkoopen. reciteeren en tooneelspelen mag in Duitschland nog slechts wie daar concessie voor heeft van de N.S.D.A.P.’, aldus de auteur dezer brochure; de totalitaire staat eischt ook erkenning van zijn macht door de schrijvers zij worden georganiseerd als soldaten in de Reichsschrifttumskammer, waartoe ook de ‘Gruppe Buchhandel’ behoort. Over deze organisatie vindt men bij Wendel von der Au tal van interessante bizonderheden. Zoo is het ten onzent nog niet algemeen bekend, dat de wet, die beveelt, dat boeken, die de N.S.D.A.P. onaangenaam zijn, niet gedrukt en door den boekhandel niet verspreid mogen worden, bovendien het schrijven verbiedt aan ieder, die niet in het bezit is van een door de Reichsschrifttumskammer verstrekte vergunning, óók het schrijven voor zichzelf, waardoor een dichter ter zich van het geweld van zijn gevoelens en visioenen kan bevrijden ook zonder de bedoeling zijn manuscript te laten drukken

Een façade-literatuur.

Over de huidige Duitsche literatuur, die een typische façade-literatuur is, omdat zij in de romantiek van ‘Blut und Boden’ de nijpende problemen der dagelijksche realiteit tracht te ontvluchten, geeft de brochure veel weinig of niet bekende details. Eveneens over de nieuwe ‘volksche’ bewerkingen van de klassieken, die ‘naar 's lands gelegenheid verduitscht worden’, d.w.z. voor het nationaal-socialistische publiek pasklaar gemaakt (Plato, Homerus, Shakespeare), terwijl de authentieke Duitsche schrijvers, die het regime niet welgevallig zijn, worden verdonkeremaand. Zoo worden Lessing en Rilke weggewerkt door den nationaal-socialistischen professor Jozef Nadler, wiens methode t.o.v. Rilke al heel practisch is. ‘Rainer Maria Rilke, aldus Wendel von der Au, is den nationaalsocialisten een doorn in het oog. omdat hij een “cosmopoliet” was. Kan bij een “artgemässer” Duitser zijn? Hij heeft een oude stamboom, zodat het moeilijk is aan de hand van papieren zijn “Blutferne” te bewijzen. Dus schrijft Nadler mythisch, d.w.z. a-logisch over Rilke:

 

Wir glauben an diesen Kaertner Adel nicht, auch wenn er bestanden hat, wir glauben an die Tropfen slawischen Blutes, auch wenn sie nur spärlich waren, und wir glauben an seine jüdische Grossmutter, von der erzählt wird.’

 

Hier ziet men de Joodsche afstamming van Rilke (en ergo de Joodsche geest zijner werken) in een handomdraai bewezen uit geloof. In de officieel uitgegeven bundels Duitsche gedichten komt Rilke niet meer voor.

Wat ik in deze nuttige en waarschuwende brochure alleen mis, is een paragraaf over een der zeldzame schrijvers uit de peripheri van het nationaalsocalisme, die geen façade-literatuur leverden: Ernst von Salomon. Zijn romans ‘Die Geächteten’ en ‘Die Stadt’ behooren tot het belangrijkste van wat de Duitsche literatuur na den oorlog heeft voortgebracht. Weliswaar zijn zij niet nationaal-socialistisch in den strikten zin des woords (zij zijn trouwens al voor 1933 verschenen en de auteur is sedert dien practisch ‘verstomd’), maar zij zijn nochtans representatief voor de vrijscharenmoraal, die aan de ‘Revolution des Nihilismus’ (Ernst Jünger c.s.) voorafgaat. Uit deze intelligente romans juist kan men opmaken, wat slechts decoratieve voorgrond en wat wezen van deze revolutie is, hoe het komt, dat de officieele Duitsche literatuur van tegenwoordig onder controle slechts vooze romantiek weet te produceeren. ‘Het nationaalsocialisme is geen idee en heeft geen idee’, zegt Wendel von der Au in een slotwoord; men kan dat niet beter verduidelijken dan door te wijzen op de romans van Ernst von Salomon.

M.t.B.