Kunst en Letteren
Aphorismen in ‘groot Nederland’

De eeretafel van de koffietafel

Groot Nederland is in April voor een groot deel gevuld met aphorismen van verschillende auteurs. Eerlijk gezegd krijgt men van het goede wel wat veel; niets is moeilijker dan achter elkaar aphorismen consumeeren; men krijgt na eenigen tijd het gevoel, dat alle tegendeelen ook met zooveel aplomb te stellen zijn.

Er is echter onder de schrijvers dezer sphorismen verschil genoeg. J. Greshoff opent de rij met een collectie ‘Boud Gesproken’: boudades ditmaal dus, ter afwisseling van zijn boutades. Ik pik er op goed geluk eenige uit:

‘Een duurzaam evenwicht tusschen hoofd en hart schept een benijdenswaardige menschelijke staat. Wanneer ik echter moet kiezen tusschen hoofd zonder hart en hart zonder hoofd, werp ik mij zonder aarzelen op de eerste veronderstelling. Schraalheid kan nooit zóó verderfelijk zijn als domheid’.

‘De meeste rechters zijn te lang van stof. Waarom schrijven zij over iedere nieuwe roman van de Schartens lange artikelen, in stede van eenvoudig en naar de wijze des tijds vast te stellen:

C. en M. is toch vervelender’.

‘Een wezenlijk verschil tusschen democratie en fascisme ligt hierin, dat de democratie voortspruit uit en bepaald wordt door de hoop, het fascisme door de wanhoop’.

De aphoristische uitlatingen van F.V. Toussaint van Boelaere zijn minder levend en praegnant. Die van den jong gestorven christelijken dichter P. van Renssen (hier ingeleid door J.A. Rispens) handelen over de liefde en zijn sympathiek, en lijken strek beïnvloed door Pascal. Een andere overleden schrijver, Hendrik van de Wal, wordt den lezer voorgesteld door G.H. 's Gravesande, is in zijn aphoristischen stijl meer een moraliseerend ‘opmerker’ dan een werkelijke moralist: ‘Een uitgever telt uw verdiensten niet. Hij telt de zijne’.

Ed. Hoornik behandelt in zijn poëziekroniek M. Mok, die in de aflevering met enkele gedichten is vertegenwoordigd, Jan Romein een zekeren ‘Keizer Adolf’, terwijl Gerard van Eekeren zijn standpunt t.o.v. schrijver dezer regelen bepaalt.

De vergetenen.

In De Gids, litterair tegenwoordig steeds van minder beteekenis, wordt een stemmetje van de redactie gewijd aan de Boekenweek; de betrokken, redacteur heeft zich geërgerd aan de organisatie van de litteraire koffietafel te Amsterdam, omdat aan de eeretafel geen enkele schrijver plaats mocht nemen.

‘Aangezien het boek geschreven wordt door den schrijver en eerst daarna uitgegeven door den uitgever en verkocht door den boekhandelaar, terwijl gemeentelijke, provinciale en landelijke autoriteiten er niets of nagenoeg niets voor over hebben dan schoone woorden, zou men zelfs aan een Nederlandsche koffietafel eenige eer aan het schrijversberoep bewezen hebben willen zien. Dit echter was door iedereen vergeten, en Nederland is vermoedelijk het eenige land waar men het zoo onbeschaafd vergeten kon zonder openbaar schandaal te verwekken.

 

Het zou dus, niettegenstaande niemand er ditmaal kwaad over werd, overweging verdienen om, indien publiek, uitgevers, boekhandelaren en schrijvers een komend jaar nog eens samen mochten tafelen, bij een literaire koffietafel een paar stoelen aan de eeretafel in te ruimen voor de dwangarbeiders van het proza en de galeislaven der Nederlandsche poëzie, of om het anders te zeggen, aan eenige prinsen en princessen van het regeerende vorstenhuis, zonder dewelke er geen boeken, geen uitgevers, geen boekhandelaren en geen schoone toespraken zouden kunnen bestaan.

 

Om het kort en bondiger te zeggen: zooiets beleeft men alleen in Nederland’.

Het pleidooi lijkt mij niet heelemaal logisch. Als een schrijver aan een koffietafel gaat zitten, is hij een koffieklant en anders niet. Men onthoude zich liever van literaire koffie, als men zoo op zijn schrijversponteneur gesteld is. Kaffeeklatsch heeft haar eigen wetten, en die zijn niet speciaal ter eere van schrijvers gemaakt.

A.H. van der Feen is met een verhaal ‘De Roode Baret’ vertegenwoordigd. Anton van Duinkerken wijdt zijn literaire kroniek aan Toussaint van Boelaere, dr ir J.H. Plantenga schrijft over het Stadhuisprobleem te Amsterdam.

M.t.B.