Hoornik en Mattheus

Anthonie Donker in ‘De Stem’ over de jongeren

Naar aanleiding van de bekroning van Ed. Hoornik door de Mij. der Nederl. Letterkunde dient gewezen te worden op een beschouwing van Anthonie Donker over de jongste generatie in De Stem van deze maand. Donker heeft het in dit opstel speciaal over Hoornik als dichter van ‘Mattheus’; hij noemt Hoornik den karakteristieksten vertegenwoordiger zijner generatie en zegt, dat ‘Mattheus’ het best diens verhouding tot de werkelijkheid teekent. Het is ‘een poging tot verzoening met de werkelijkheid, maar die voorloopig mislukt, en eindigt in de verwarring waarmee zij begon, en met een wild en angstig teruggrijpen naar het van buds- en van kindsbeen vertrouwde: het hart, het kruis, het anker, de drie symbolen van een vast en veilig bezit, die de moeder in haar broche droeg, maar die in hemzelven nu verward dooreenliggen. Een poging tot eenvoudige aanvaarding, maar die door het verwarrende leven, dat met duizend tegenstrijdigheden op hem aanstormt, afgeslagen wordt. Daarbij een streven dit alles zoo eenvoudig mogelijk uit te spreken: de strofen zijn al even eenvoudig als de woordkeus, en de requisieten die wat er geschiedt illustreeren en suggereeren moeten, zijn de simpelste gebruiksvoorwerpen en gewoonste stadsbeelden: leunstoelen, een kleerenkast, leege buitenstraten, een gracht. Geen pathos, wel een beetje pathologie. Maar het laatste hoeft geen verwondering te wekken, want “het lijden aan den tijd” is voor den jongen mensch die zich een uitweg uit de tegenstellingen en tegenstrijdigheden zoekt vooreerst een ziekte, een koorts, een obsessie’.

Verder maakt Donker een aardige vergelijking met Nijhoffs ‘Awater’. Zijn opmerkingen over de jongste generatie in het algemeen lijken mij overigens (sicut suus est mos) te generaliseerend, en daarom weinig zeggend.

De redactie protesteert tegen een artikel van ‘een zekeren meneer’ Schaumburg - Lippe in het Haagsche Maandblad. Norbert Loeser schrijft over Wagner en Verdi, Willem van Beck over den Delftschen geest van Johannes Vermeer. Dirk Coster publiceert een en ander uit zijn klein journaal, dr W. van Ravesteyn en dr M. van Blankenstein overwegen den politieken toestand.

M.t.B.