Twee afleveringen van ‘Werk’

Adriaan Morrien als prozaïst

Het tijdschrift der jongeren, Werk, heeft een vorige aflevering vrijwel geheel gewijd aan een tooneelstuk van Jan de Hartog, dat den titel ‘Mist’ draagt. Men kon in dit geval dus moeilijk van een tijdschriftaflevering spreken, eerder van een cahier. Was dit stuk zoo belangrijk, dat er een geheel nummer aan moest worden besteed? Ik betwijfel het, twijfel trouwens in het algemeen aan het genie van De Hartog, die zijn ‘Ave Caesar’ niet schijnt te kunnen overtreffen, maar in het openbaar wel zeer veel van zich laat hooren.

 

Veel aannemelijker is de aflevering, waarmee de redactie deze maand voor den dag komt. Het pièce de résistance daarvan is een groote novelle ‘Rendez-vous’, van Adriaan Morrien. Dezen schrijver heb ik onlangs genoemd als dichter met een nog niet zeer breed ontwikkeld, maar ongemeen zuiver talent, en deze goede meening wordt geheel bevestigd door de novelle, waarmee hij thans als prozaïst debuteert. Het is de geschiedenis van een liefde, of liever van de ‘Verwirrung der Gefühle’, die dezen naam draagt (en waarom ook niet); soms ietwat lang, maar evenals Morriens poëzie vlekkeloos van zuiverheid, en bovendien intelligent. Men kan zich voorstellen, dat Morrien zich verder zal ontwikkelen, zich zal besnoeien en concentreeren, als wij nog tijd van leven en ruimte voor literatuur zullen hebben in het ijzeren tijdvak, dat ons te wachten staat; maar ook nu al, zonder deze ontwikkeling, weten wij,, dat Morrien meer dan een naam en een belofte is. Voor mij althans behoorde de lectuur van dit proza tot de zeldzame verkwikkelingen, die tegenwoordig nog mogelijk zijn onder de politieke spanningen en katastrofen; en ik begin te gelooven, dat geen enkele verplichting, die den burger op dit oogenblik afhoudt van zijn persoonlijk leven, hem moet doen vergeten, dat er cultuur zal zijn, zoolang hij nog momenten kan vinden om aan deze persoonlijke dingen te denken.... al was het maar vijf minuten per dag. Het is alleen de vraag, of zelfs dat bescheiden rantsoen in de toekomst mogelijk zal zijn.

Ook de gedichten van den mij verder onbekenden N. Tergast in dit nummer zijn zeer opmerkelijk, b.v. deze ‘Nachtelijke Idylle’:

 
Je bent den nacht weer ingegaan
 
zooals je kwam. De glazen uren
 
zijn enkel sneller opgestaan
 
in dit huis met blinde muren.
 
 
 
Geen schaduw zal mij ooit ontslaan
 
uit deze hooplooze allure.
 
Verliefd ziet mij de huisspin aan,
 
zij watertandt om mijn kwetsuren.
 
 
 
Je hebt je in den weg vergist,
 
hier eindigt reeds de kromme stad.
 
Dit avontuur moet je vergeten:
 
het duister en de roode mist
 
van een verdwaald papaverblad,
 
de dichter en zijn slecht geweten.

Verder bevat het nummer gedichten van G. Achterberg, Herman van Snick en Gabriel Smit, die niet op deze hoogte staan.

M.t.B.