Streuvels en Dickens als Kerstvertellers

Een Kerstlied in Polen

De Gemeenschap heeft een Kerstnummer uitgegeven, waarin uiteraard de Kerstgedachte op den voorgrond staat. Antoon Coolen schrijft over de Kerstvertelling naar aanleiding van de figuren Stijn Streuvels en Charles Dickens, beiden Kerstvertellers van naam. Coolen trekt een parallel tusschen deze twee auteurs, die hij besluit met de volgende woorden:

 

‘Dickens neemt dat warm en onuitputtelijk pleidooi des harten op voor Kerstmis - de heugelijkste dag van alle heugelijke dagen des jaars, en de koude harten, die den Kerstdag maar malligheid vinden, bekeert hij tot ze zich warmen aan zijn licht en zóó goede menschen worden “als de goede oude stad of eenig goed dorp in de goede oude wereld maar kent.” Zoo het humanisme is, het is er een dat gloeit van hartelijkheid en 't sluit den goeden wil en de liefde in als de voorwaarden die noodzakelijk zijn. Bij Streuvels is de kerngedachte zuiver religieus, het is de smeekbede van den advent: Rorate Coeli, en de smeekbede wordt verhoord in het hart van het kind en in die harten die gelijkvormig worden aan het kind. Zij raken de Kerstgedachte onmiddelijker, zuiverder en dieper, zij raken de eigenlijke Kerstgedachte en doen deze stralen in al haar teedere schoonheid in deze atmosfeer van het Vlaamsche land. Meer dan die van Dickens zijn ze daarom Kerstvertellingen in den strikten zin. Zij behooren tot het zuiverste en schoonste wat Streuvels schreef. Zij voldoen aan die voorwaarden om een bezit te worden - wat Kerstekind reeds was - dat met iederen Kerstmis ons weer de blijdschap hunner ontroering schenkt’.

J. de Lepper heeft Kerstgedachten van Sint Ambrosius vertaald, Jos. Panhuijsen bewerkte een oud Engelsch Kerstspel, gespeeld door de leidekkers van York. Wij vinden voorts een stuk proza van wijlen Joseph Roth, en heel wat Kerstpoèzie, waarbij dit Kerstlied in Polen van Anton van Duinkerken:

 
Zeg aan het Kerstkind, dat het wegblijft, moeder!
 
Laat het niet komen, wij hebben geen stal,
 
Geen os en geen ezel, geen schapen, geen voeder,
 
Geen avondlucht, open voor eng'lengeschal.
 
 
 
Wij hebben geen geest meer, die nog durft gelooven,
 
Dat God waarlijk goed is; geen wijzen zien op
 
In het holst van den nacht naar de sterren hierboven;
 
Geen lied houdt de maat van ons angst-hartgeklop.
 
 
 
Wij hebben hier enkel vijandige troepen
 
Tot heugnis der ziel aan den heiligen nacht
 
En den plicht om luidkeels Heil Herodes te roepen
 
Met de kans om onnoozel te worden geslacht.

M.t.B.