J.L. Andreae
aan
Menno ter Braak

Rotterdam, 17 januari 1933

Rotterdam 17 Jan. '33

Zeer geachte Heer ter Braak,

Overtuigd dat de oorzaak van Uw zwijgen op mijn brief, kort na Uw bezoek verzonden, niet in hooghartigheid ligt, waag ik U nogmaals te raden rekening te houden met de feiten. Is er wellicht soms een begin van psychose ingetreden? Het antwoord daarop is zeer gemakkelijk. Rust gij 's nachts zonder kunstmiddelen voldoende van Uwen dagelijksche vermoeienissen uit in een gezonden slaap? Bij het antwoord hierop dat gij alleen zelf kunt geven, zult gij wel in acht nemen het feit dat de functies onzer hersenen gelokaliseerd zijn, zoodat een troost bij de een of andere [woord onleesbaar] niets te maken heeft met een overspanning die haar zetel op een andere plaats heeft. Als Uw slaap onvoldoende of slecht is, zal het eenige geneesmiddel zijn rust te nemen met ziekte-verlof óf kalveren geheel vaarwel te zeggen óf wel een assistent of secondant op Uwe kosten aan te schaffen die zonder moeite den kalveren de pooten bindt terwijl gij hun proefschriften nauwkeurig corrigeert.

Met mijne beste wenschen voor Uwe gezondheid blijf ik gaarne Uw oudere broeder

J.L.A. sen.

P.S. Het is mogelijk, dat gij, evenals de Heer J. Eigenhuis, te weinig aandacht hebt geschonken aan mijn betoog over den menschelijken wil, die ik niet absoluut gebonden acht doch slechts ten deele, wijl, al acht ik het uur van den dood voor ieder vast voorbeschikt, toch, gedreven door het instinct van zelfbehoud, onmiddelijk den arts raadpleeg als ik bemerk dat eenig orgaan ziek is.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie