Menno ter Braak
aan
S. van den Bergh jr.

25 juni 1939

25 Juni 1939

Den Weledelgeb. Heer

S. van den Bergh jr.

‘Wiltzangk’

WASSENAAR

Zeer geachte Heer Van den Bergh

Naar aanleiding van Uw schrijven van 16 Juni j.l deel ik U mede, dat ik van prof. Kraus dezer dagen twee exemplaren van het ‘richtsnoer’ ontving, waarvan ik er één aan hem terugzond, voorzien van mijn handteekening. Ook voor mij is hiermee het ‘geschil’ definitief afgedaan, en ik spreek de hoop uit, dat het in de toekomst voor geen van beide ‘partijen’ noodig zal zijn zich op dit document te beroepen; dan beantwoordt het m.i. aan den geest van onderling overleg, waarop onze overeenkomst werd gebaseerd.

De toon van het bericht in de Arbeiderspers heeft ook mij onaangenaam getroffen, maar aangezien ik aan dit blad noch aan eenig ander blad nadere commentaar heb verstrekt, zooals onze afspraak was, kan ik daar niets aan doen. Dat het bericht niet den geest der nieuwe regeling weergeeft, ben ik geheel met U eens. Het is nooit mijn bedoeling geweest, ‘geheel zonder beperking’ in een courant te schrijven, zooals het bericht zegt; de wrijving, die tusschen Het Vaderland en mij ontstaan is, betrof uitsluitend de wijze van samenwerking. Wanneer deze in de toekomst in den besten zin liberaal zal zijn, dan ben ik de eerste om bepaalde aan het wezen der journalistiek inhaerente beperkingen te aanvaarden. Het zijn immers niet deze beperkingen, die iemands geestelijke onafhankelijkheid in gevaar brengen.

Overigens kan ik U nog meedeelen, dat ik een gesprek met den heer De Lang heb gehad, waarin overeengekomen is om het incident als afgedaan te beschouwen.

met de meeste hoogachting

[‘richtsnoer’ waarvan in bovenstaande brief sprake is:]

Commissarissen van ‘Het Vaderland’, betreurende de meeningsverschillen die ontstaan zijn omtrent de opvatting welke de letterkundige redacteur van dit blad Dr. Menno ter Braak van diens taak heeft; meeningsverschillen, die geleid hebben tot diens onstlagaanvrage en de aanneming daarvan door den directeur van ‘Het Vaderland’;

stellen er prijs op te verklaren dat naar het hun voorkomt bij de vrijheid van critiek die den letterkundigen redacteur van een liberaal dagblad als ‘Het Vaderland’ is toegestaan, noodzakelijkerwijze rekening moet worden gehouden met hetgeen de lezers van dat dagblad van een critiek onder deze rubriek mogen verwachten;

van oordeel, dat in tegenstelling met de volledige vrijheid waarop een schrijver in een wetenschappelijk tijdschrijft aanspraak mag maken, de letterkundige criticus van een dagblad, in het kader van die courant, moet blijven binnen der perken, die hem door den aard zijner lezers worden opgelegd en met name zich moet onthouden van uitspraken, die hem op politiek of religieus gebied brengen en waarvan hij kan vermoeden, dat zij in den kring der lezers aanstoot zullen geven;

aannemende, dat ook bij den heer Ter Braak de juistheid van dit standpunt wordt ingezien, waartoe recente besprekingen Commissarissen aanleiding geven;

verzoeken eenerzijds den heer Menno ter Braak zijn ontslagaanvrage in te trekken en anderzijds de directie het verleende ontslag te annuleeren.

Comm. stellen tevens voor teneinde moeilijkheden in de toekomst te voorkomen, de werkzaamheden zóó te regelen, dat de letterkundige redacteur voortaan geheel vrij zal zijn van elken invloed van den Directeur der Courant op zijn werk, zijn artikelen geregeld aan het oordeel van den Hoofdredacteur zal onderwerpen, die eventueel na raadpleging van Mr. Swart, zijn oordeel daarover uitspreekt, waarbij de Redacteur van Letteren en Kunst zich zal dienen neer te leggen

's-Gravenhage, 13 Juni 1939.-.

[ondertekend door:] Menno ter Braak, J. Kraus, S. van den Bergh jr.

Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie