Menno ter Braak
aan
Elisabeth de Roos

Rotterdam, 28 januari 1932

R'dam, 28 Jan. '32

Lieve Bep,

Ik wil mijn ‘aantijging’ dadelijk intrekken, hoewel ik niet overtuigd ben! Want broodschrijverij behoeft volstrekt niet het minst verraderlijk te zijn. Maar misschien was het wel een nonsensikale opmerking, en zeer te onpas ingezonden, aangezien ik me levendig kan voorstellen, dat je jou en Eddy niet wilt laten ‘ins theoretische [umbrengen]’. (en zeker niet in het litteraire). Maar dat was heusch in de laatste plaats mijn bedoeling, nog minder om ‘nut’ van je te hebben voor een tijdschrift, al is het dan ook het dierbare Forum, van welks secretaris je zoo suggestief droomt. Natuurlijk, ik sta anders tegenover het soep koken, maar je moet je toch geen al te compromittante voorstelling maken van mijn conversatie in gevallen, waar het object kunst niet ter zake doet. Misschien breng ik het nog eens zoover, dat ook werkelijk volmondig Eddy's belijdenis tot de soep kan nazeggen; nu gaat het nog stamelend. Maar de wegen des Heeren zijn wonderlijk en vele; en zijn kostgangers, ook de rare, moeten die maar op hun eigen manier bewandelen, tot ze de soep bereikt hebben.

Ik sta versteld over mijn late symboliek en eindig met nog eens mijn bewering in de lucht te hangen. Dag! Groet ook Eddy vast en zelf h. gr. van je

Menno

Origineel: particuliere collectie

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie