Cinema militans

Toelichting

Ter Braak: 'De lezer vindt hier dooreengemengd: enthousiasme en betoog, ‘Cinema Militans’ en ‘Rhythme en Vorm’. Hij vindt als sluitstuk eenige karakteristieken naar aanleiding van afzonderlijke films, waarbij de afzonderlijke film min of meer voorwendsel is. Men zoeke dus de eenheid niet in den vorm en de feiten. Dit negatief. Positief: waarom ik dit boek in dezen vorm uitgeef? Niet alleen het ontbreken van een ‘handboek voor filmbeschouwing’ in Nederland geeft mij daartoe aanleiding; immers aan een dergelijk werk zullen andere eischen van structuur en documentering worden gesteld. In de eerste plaats echter wensch ik een standpunt in te nemen tegenover de vijanden en de sentimentelen door van verschillende zijden (al is het dan ook juist dòòr mijn particuliere eenzijdigheid) aan te vallen op onredelijk verzet en onredelijke verheerlijking. Het is moeilijk uit te maken, of de film meer schade lijdt van zijn verguizers, dan van hen, die in iedere meter celluloid een openbaring zien. Noch voor de z.g. visueele oppervlakkigheid, die de film zou aankleven, noch voor de ten gerieve van Jan en alleman uit den hemel gevallen ‘gemeenschapskunst’ (wellicht het grootste ‘gevaar’ van deze eeuw) zou ik een pleidooi willen voeren!'

De bundel Cinema militans ontleende zijn titel aan het gelijknamige essay uit 1926, door Ter Braak, opvallend genoeg, 'zonder inspiratie' geschreven 'onder den zweep' van Constant van Wessem. Het stuk zag dat jaar het licht in een filmnummer van De Vrije Bladen (ook uitgegeven als: Wij gelooven in den film. Een belijdenis van onze generatie, Utrecht 1926).

In de optiek van Ter Braak was film, een 'dynamisch-visueelen kunstvorm', het medium bij uitstek om de verstarring uit de weg te gaan. De - modernistische - nagalm van dit zgn. panta rhei (alles beweegt) zou in zijn verdere oeuvre blijven(d) doorklinken.

Cinema militans bestaat uit opstellen waarin Ter Braak onder meer zijn grieven t.a.v. de publieksfilm projecteerde (waarbij o.a. de bioscoopondernemer Abraham Tuschinski het flink moest ontgelden), maar is ook een boek waarin hij zijn filmesthetische opvattingen voor het voetlicht bracht.

Ter Braak prefereerde cineasten die naturalistische en psychologische elementen achterwege lieten in hun werk. Film was in zijn optiek namelijk de uitdrukking van ritme, associatie en verbeelding. De directe weergave van de realiteit was volgens hem voorbehouden aan de toneelkunst.

De filmkunst bewoog zich in de beleving van Ter Braak tussen twee polen: de Russische en de Amerikaanse filmkunst:

'Terwijl de amerikaansche film de vorm is van een democratische, nivelleerende maatschappij, stelt de russische film het beeldvlak in dienst van haar eminentste kunstenaars.'

De Russische cinema getuigde van persoonlijke visie, dit in tegenstelling tot 'de naturalistische manier, waarin zooveel amerikaansch werk is doodgelopen'. Als voorbeeld roemde hij het driehoeksdrama Mat (De Moeder) van Vsevolod Pudovkin, een film waarin de intrige louter d.m.v. suggestieve, cinematografische technieken zichtbaar was gemaakt. De film (als kunstvorm) vervulde de hoofdrol, acteurs waren van ondergeschikt belang. Het was de uitdrukking van de cineast, de 'vent'.

De realisatie van Cinema miltans verliep met horten en stoten. In november 1927 informeerde Ter Braak bij Albert Kuyle (ps. van Louis Kuitenbrouwer), directeur van uitgeverij De Gemeenschap, of hij iets voelde voor een bundeling van zijn filmessays. Kuyle had daar wel oren naar, maar vond dat Ter Braak de kopers dan maar moest recruteren. En was het geen idee om Joris Ivens te vragen een reclamefilm voor het boekje te maken voor de Filmliga? Tweede voorwaarde was, dat Ter Braak Kuyle van voldoende fotomateriaal zou voorzien, omdat veel 'plaatjes' een dergelijke uitgave aantrekkelijk zouden maken. Natuurlijk moest Ter Braak de bundel ook van een aantrekkelijke, vooral Hollandse, titel voorzien. Aan Sybold van Ravesteyn werd gedacht om de (linnen) omslag te ontwerpen. Maar na een halfjaar later was dat pas gelukt. Ivens maakte er vervolgens een 'lantarenplaat' van om tijdens Liga-avonden te projecteren.

De clichering van het fotomateriaal, afkomstig uit de tijdschriften Filmliga, I10 en Moholy-Nagy zorgde eveneens voor veel vertraging, wat het geduld van Kuyle danig op de proef stelde:

'Oef, wat een werk voor die Cinema Militans heelemaal in kannen en kruiken is.'

Over het omslag van Van Ravesteyn was Kuyle te spreken, maar het was volgens hem wel wat aan de 'tamme' kant. En daarom besloot hij er op het allerlaatste moment nog maar een 'wrapper van filmfragmenten' (uit Emak-Bakia van Man Ray) omheen te doen. Over het eindresultaat zou Ter Braak in elk geval tevreden kunnen zijn, zo verzekerde Kuyle hem. De ingenaaide versie werd opgesierd met een vignet van Jozef Cantré. Januari 1929 lag Cinema militans eindelijk in de winkel. Hollandser kon de titel bijna niet...

Literatuur

  • Francis Bulhof, 'Cinema militans: the emancipation of film from literature in the writings of Menno ter Braak', in: Literature and the other arts = La littérature et les autres arts = Literatur und die anderen Künste: proceedings of the IXth congress of the International comparative literature association, Innsbruck 1979, 3; ed. by Zoran Konstantinović; Steven P. Scher; Ulrich Weisstein, blz. 315-319.