De pantserkrant

Toelichting

Ter Braak: 'Men vergeet vaak, wanneer men zijn rechtmatigen afkeer uitspreekt van de particuliere wapenindustrie, dat een collectief wezen (de wapenindustrie als instituut) zich als een demonische factor kan manifesteeren in de maatschappij, terwijl de afzonderlijke representanten daarom nog zeer fatsoenlijke handelslieden van in het geheel niet demonischen aard kunnen zijn. Ik heb daarom getracht in mijn onlangs verschenen tooneelstuk "De Pantserkrant" en in den daaraan toegevoegden brief vooral getracht aannemelijk te maken, dat de wapenfabrikant niet zou kunnen bestaan, wanneer de maatschappij zelf hem niet de gelegenheid gaf zijn bedrijf uit te oefenen.'

In het toneeldrama De pantserkrant vervolgde Ter Braak zijn kruistocht tegen de woordzwendel. Dit keer maakte hij langs satirische weg aanschouwelijk dat redacteuren van een democratisch dagblad, nadat dit was opgekocht door een wapenfabrikant, uit lijfsbehoud het nieuwe regime verdedigden.

Het idee voor dit protest in drie bedrijven was volgens Ter Braak ontstaan op het balkon van een tram, waarna hij het in enkele weken op papier had uitgewerkt, zo liet hij Du Perron sub rosa weten:

'Het thema is: een nachtredacteur van een krant, die pas aan de wapenhandelaars is overgegaan, ontketent door een stuk, dat hij in de nacht als hoofdartikel plaatst, een oproer tegen de wapenprollen. Zijn tegenspeler is een kindsche idealist van 82 jaar (‘Borel’), die altijd gelogen heeft en door ouderdom ‘de waarheid’ is gaan zeggen; wordt daarom ontslagen en vervangen door een dichter van poésie pure, den nachtredacteur Pankow.'

Tijdens het schrijfproces had Ter Braak zich erover verbaasd dat hij zich pardoes aan een dergelijke 'rare onderneming' had overgegeven en met een snelheid van soms wel tien bladzijden per dag aan het stuk geschreven had. Het zat hem dan ook niet lekker dat hij op dit schrijfproces nauwelijks invloed had weten uit te oefenen:

'(...) ik had ditmaal gewoon het gevoel van Jan Engelman, dat ik maar had te gehoorzamen aan het vaers. En dat maakte mij juist erg wantrouwig tegenover het resultaat.'

Het geval had zich in toneelvorm aan hem voorgedaan, en nu het voltooid was betwijfelde hij of er wel acteurs te vinden waren die zijn stuk wilden spelen, gesteld dat dat al mogelijk was.

In februari vroeg hij de toneelspeler Cor van der Lugt Melsert, leider van het Vereenigd Rotterdamsch Hofstad Tooneel, om advies. De laatste wilde Ter Braaks tekst wel beoordelen, maar wond er geen doekjes om dat hij in het geven van kritiek géén toneel zou spelen. Wellicht voelde Ter Braak na deze waarschuwing nattigheid, want van samenwerking met Van der Lugt Melsert zag hij spoedig af. Hierna wendde hij zich tot auteur en regisseur August Defresne, die De pantserkrant echter direct naar de prullenmand verwees. Teleurgesteld haalde Ter Braak er uiteindelijk zijn schouders maar voor op:

'Ik laat nu iedere gedachte aan opvoering in Holland varen; mocht er een van de tooneelboeren, uitgezonderd van der Lugt, dien ik weiger, er om komen, dan kan hij zijn gang gaan. In ieder geval doe ik er geen moeite meer voor.'

Du Perron opperde nog om de tekst over drie afleveringen van Forum te verspreiden, maar inmiddels had uitgeverij Nijgh en Van Ditmar ingestemd met een publicatie in boekvorm, zij het aarzelend, want het uitgeven van toneelstukken had volgens een zegsman anno 1935 nauwelijks enige kans van slagen.

De papieren editie van De pantserkrant werd uitgebreid met een 'Brief aan een vijandin van het tooneel'.  Deze 'vijandin' was Elisabeth (Bep) de Roos, echtgenote van Du Perron, die Ter Braaks toneelstuk beneden zijn peil vond, een kritiek waarin Ter Braak zich grosso modo wel kon vinden. Maar het stuk was ontstaan uit een impuls, en daaraan had hij nu eenmaal geen weerstand kunnen bieden.

Kort voor het aanbreken van de zomer bereikte Ter Braak vanuit Rotterdam plotseling een schrijven van de Rotterdamsche Studenten Tooneelvereeniging. De leiding overwoog De pantserkrant op te voeren, 'daar dit stuk zeerwel voldoet aan de eisen die in het algemeen aan "studententoneel" worden gesteld'. Ter Braak was verguld met de erkenning van zijn stuk en genoot van een van de repetities, die hem zelfs een Nietzscheaanse sensatie bezorgde:

'Het regisseurtje had er een regieboek bij, waarin ik eerbiedig gekeken heb; teekeningen, ‘wenken’, vaktermen bij de vleet. Ik meen nu wel precies te begrijpen, wat het vermaak is van tooneelauteur te zijn; het is ook een vorm van Wille zur Macht, de leege huls te zijn, waaruit al dat gerumoer en heen-en-weergeloop potentiëel is voortgekomen. En onwillekeurig ontkom je niet aan de neiging om iemand, die er precies naast is, ontzettend hard uit te lachen, want hij lijkt je gewoon een idioot (wat hij ook wel zal zijn).'

De opvoering van De pantserkrant vond plaats op 31 oktober 1935 in de Tivoli Schouwburg, ter gelegenheid van de veertiende dies natalis van het Rotterdamsch Studenten Gezelschap, dat de decors ontworpen had. Ondanks enkele door Ter Braak geconstateerde tekortkomingen, was de opvoering van zijn toneelstuk hem uitstekend bevallen. Intussen vielen de reacties naar aanleiding van de gedrukte versie nogal tegen. En dat had indirecte gevolgen voor de verkoop, die danig teleurstelde. Ter Braak liet zich er echter niet onder krijgen; eigenlijk was hij na het lezen van de reacties zelfs opgelucht:

'Natuurlijk maken alle ‘collega's’ dankbaar gebruik van mijn Brief aan een Vijandin, wat ik hun niet kwalijk mag nemen; maar zij zien er niet tegen op, die brief zoo te verdraaien, als zou ik daarin gezegd hebben, dat ik mijn stuk zelf een prul vond, en dus, zooals sinjeur Cornelis Veth in De Telegraaf schrijft, ‘ik ben te beleefd om dat tegen te spreken’, met name deze Veth heeft een zoo fluimig en vuil en stom stukje gekalkt, dat ik me bij het lezen gêneerde voor de gemeenheid van alle rancune, die daar even geloosd werd. De algemeene toon van deze stukjes zegt dit: Waag het niet om op het tooneel te komen, waar men alleen domme problemen mag behandelen, want anders zullen wij krachtig betoogen, dat wij te stom zijn om te begrijpen en bovendien geen zin hebben om naar ‘ellenlange gesprekken’ te luisteren! De les uit dit alles is, dat ik er zelfs verkeerd aan deed dit Pankow-probleem te laten opvoeren, in de meening, dat het speelbaar zou zijn. Want het gekke is, dat de speelbaarheid evident was,... maar dat de heele pers opkomt voor Jan Rap, die geen zin heeft om zich in het probleem te verdiepen.'

Alle verlies was immers winst.

Literatuur

·          Léon Hanssen, Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1901-1940, Amsterdam 2001.