Een nieuw tijdschrift: Centaur

De Amsterdamsche School wordt Amsterdamer Schule
Maar waarom?

Er is een nieuw tijdschrift verschenen onder redactie van Gerard den Brabander, Wolfgang Cordan en Jac. van Hattum; het draagt den naam Centaur, de administratie is gevestigd bij A.A.M. Stols, Maastricht.

Als er een nieuw tijdschrift verschijnt, vraagt men zich toch meestal eerst af: waarom? Wanneer men zich die vraag stelt t.o.v. ‘Centaur’, moet men voorloopig het antwoord schuldig blijven, of met de hypothesen genoegen nemen. Zelden heb ik een wonderlijker onderneming op tijdschriftgebied gezien dan deze, ‘Centaur’ verschijnt, als ik goed begrijp, in het Duitsch, maar tevens in het Hollandsch; de inhoud van de eerste aflevering is althans grootendeels gevuld met Duitsche bijdragen (waaronder de derde acte van het tooneelstuk ‘Alain und Elise’ door Georg Kaiser, gedichten van Wolfgang Cordan en een essay-fragment van Ferdinand Lion ‘Das Kulturschöne’, die alle evengoed in ‘Mass und Wert’ hadden kunnen staan) en eenige, Nederlandsche gedichten van Den Brabander, Hoornik en Van Hattum. Een allervreemdste cocktail, waarvan men het recept niet vermag te ontdekken.

 

Maar er is een redactioneele inleiding. Zal die uitkomst brengen? Helaas neen. Wij vinden een aantal verbale betuigingen, waarmee wij niets verder komen, al meenen wij er uit te mogen opmaken, dat ‘Centaur’ beoogt ‘die Gestaltung und Ergründung jener tieferen Ströme, die aller Lenkung spottend in Ewiger Wiederkehr des Gleichen die unteren Schichten des Lebens durchrauschen und speisen’, ‘Wir sind Bildner mit dem Wort’, gaat de inleiding verder, ‘Unser Formen wird denn heute ein centaurisches sein: gespannt zwischen dem Streben nach Gültigem und dem Verhaftetsein an Seitlich-Provisorischem’. En dan komt er iets over Novalis, Lautréamont, Trakl, de surrealisten, en de ‘Visionen des Malers van Leusden’, die bijzonder karakteristiek moeten zijn voor onzen tijd, hetgeen uit een visionnaire afbeelding van Georg Kaiser in dit nummer overigens nog niet overtuigend blijkt. De auteur van dit proza heeft zich, naar het schijnt, ook weer gesterkt aan de leuze: Weshalb würde man es einfach sagen, wenn man es auch kompliziert sagen kann?

 

‘Man hat unserem Wollen den Namen der “Amsterdamer Schule” gegeben’ komt er dan plotseling een openbaring uit de lucht vallen. ‘Wichtiger wäre etwa die Erkenntnis, welche Welten in der Träne einer abschiednehmenden Mutter wohnen.’ Het zal ongetwijfeld zoo zijn, want de ‘Amsterdamer Schule’ is zeker van minder belang dan moedertranen, maar het verband tusschen school en tranen lijkt toch een beetje onduidelijk. ‘Diese Träne gestalten, heisst das Elementare darbieten (brr! Mt.B.) und den Wahnsinn der Zeit sagen. Wir sprechen in trüben Worten? Welche andere Sprache wäre uns dann erlaubt heute?’ Hierop zou men willen antwoorden: ‘Eine klare, nüchterne Sprache’, maar dit antwoord schijnt niet centaurisch te zijn.

 

Is deze ‘Centaur’ misschien een formule voor de expansiedriften van de Amsterdamsche School, die graag als ‘Amsterdamer Schule’ naam wil maken? En is de Duitscher Wolfgang Cordan daarbij ‘gangmaker’? Een tijdschrift van Nederlanders en humanistische, uit hun land verdreven Duitschers ware op zichzelf allerminst een onvruchtbare onderneming, maar ik vrees, dat de onbeholpen opzet van de ‘Amsterdamer Schule’ (die meer den indruk maakt van een reclamebrochure voor haar leden) het streven daarnaar eerder in discrediet zal brengen dan bevorderen.

M.t.B.