El. G. de Roos:
Film en publiek.
De verhouding tusschen film en publiek is tot nog toe al zeer ephemeer, omdat een filmpubliek niet bestaat. Zeker niet in de omgrenzing, in ieder geval, die van eischen, verlangens en mentaliteit van ‘het’ filmpubliek zou kunnen doen spreken. Behalve misschien in Rusland. Bestaat het daar werkelijk, dan heeft het ook meteen, als eenheid, een machtige stem bij den opbouw der nieuwe Russische, revolutionaire filmkunst doen gelden. Maar men zou zich kunnen voorstellen - zoolang ons over de ware aard en activiteit der Russische gemeenschap nog dagelijks zóó tegenstrijdige berichten bereiken -, dat de regisseurs dezer massafilms het gewaagd en bestaan hadden, met een abstracte, een als deel van het kunstwerk verbeelde en ideale eenheid van toeschouwers te rekenen, een overweldigende en massale wisselwerking, in het brein van een regisseur, die de toekomst wilde dwingen, gewrocht.
Men zou zich, in de eendere hallen van Berlijn of Hollywood, tegenover films die ontstaan uit een eendere chaos van elementen en requisieten, en onder de onmeedoogende concentratie van het studio-licht, een grotesk publiek kunnen verbeelden, dat bestond uit een Chinees naast Miss America, een parijsche taxichauffeur naast een alsnog te civiliseeren neger, naast een russische boer een duitsche filmaestheet. Zoo zou het kunnen zijn in het eerste bedrijf van een fantastisch scenario; zoo is het zeker niet. Niemand, die werkt voor ‘het filmpubliek’ hoeft zich een verzameling grootste gemeene deelers te construeeren van alle nationaliteiten, die de film leerden kennen. De massa, die de bioscopen vult (en onder de lijdelijken en neutralen bevinden zich de enkelen, die een nieuwe kunst begroeten) is vermoedelijk overal van hetzelfde bonte maar vage kaliber.
Werd niet onlangs ‘Variété’ gekozen bij een referendum in Frankrijk, waar nog maar enkele jaren geleden de naam van den Duitschen Wegener niet op de affiches van Monna Vanna kwam om de recettes niet te schaden, en lachen de Chineezen niet om Charlie Chaplin? Kunst, die de grenzen overwint, zal men zeggen, en internationale menschelijkheid....Misschien - maar vaak: nivelleering.
De filmproductie schijnt het zonder een actiever wisselwerking met een eindeloos gevarieerd publiek uitstekend te kunnen stellen: indien zij maar zorgt de meest elementaire lijdelijkheid niet in opstand te brengen. Maar de filmkunst mist hier een kans. Wij zien in deze periode de film bijna dagelijks op een tweesprong staan, wij herkennen cineastenkarakters aan het steeds zekerder en persoonlijker hanteeren van hun voortdurend geperfectioneerd instrument; de film ontaardt in het verkillende wassenbeeldenspel Metropolis, vervloeit in de bijna te subtiele gevoelsnuances van het niet genoeg te bewonderen Menilmontant, wordt door een enthousiasten Abel Gance overvuld met beelden die een epos dreigen te verstikken. Men voelt dat de film zich op dit oogenblik nog niet of niet meer mag verliezen in een al te geconstrueerde onwerkelijkheid, men poogt dringend vaster voet te krijgen in de realiteit, die de basis kan zijn van een nieuwe, een film realiteit.
Ondertusschen wordt met een ‘documentaire’ film ‘Gras’,49 de wetenschappelijke opname van de trek van een Oostersche nomadenstam over een rivier en over de bergen, bijna argeloos, omdat het filmapparaat den filmstijl maakt, een epos geschapen. Alleen een held, een centrale figuur ontbreekt, maar het is episch, omdat het realiteit met karakter is, het gebaar van een bepaald volk. Potemkin, voor een bijna programmatisch besloten gemeenschap, een bepaald publiek geschapen, neemt Europa in stormloop. De film kan het verdragen - haar werking, filmisch, is altijd onmiddellijk en algemeen genoeg - om een inhoud te zoeken bij een scherper omlijnde, karakteristieker gekleurde groep, een volk, een publiek. Haar algemeene realiteit wordt er te overrompelender door. En wellicht stelt zich een vastere en daadwerkelijker vorming van het publiek op den duur daar tegenover.