Wat is democratische filmcultuur?
Onder den titel ‘Filmcultuur in Nederland’ schrijft de Heer D. van Staveren in ‘Het Lichtbeeld’ (Officieel Orgaan van de Vereen. v Gem en Part. Bioscoopcommissies in Nederland) van Oct. '27 eenige lezenswaardige dingen over de filmtoestanden in afwachting van de nieuwe bioscoopwet. Hij betoogt daarin, dat, nu het negatieve werk (het kwade uitsnijden) der bioscoopcommissies is afgeloopen, een positieve lijn gezocht moet worden. Over die positiviteit leest men het volgende:
‘Waarin zal nu de positieve filmkultuur moeten bestaan en welke taak zal een vereeniging op dit gebied in ons land kunnen vervullen?
In de eerste plaats zal gewerkt dienen te worden voor verbetering van de theater-film in ethisch, doch ook in aesthetisch opzicht. Voor dit laatste treden steeds meerderen in het krijt. Tegenover degenen, die uitdentreure beweerden, dat het met de film in artistiek opzicht niets gedaan was, heeft de heer Jordaan het eerst den moed gehad het voor de kunstfilm op te nemen. Wij herinneren nog even aan het uitstekende, geïllustreerde artikel, dat we van zijn hand in Het Lichtbeeld mochten opnemen, en waarin hij zoo voortreffelijk uiteenzette hoe vroeger (en gedeeltelijk nu nog) de toestand op filmgebied was en hoe het worden kan en worden zal.
Vooral den Duitschers komt de eer toe het eerst de aesthetische verbetering van de film ter hand genomen te hebben. Hun eerste ernstige pogingen, waarvan wij hier slechts noemen: Caligari58, De
[11]
ALEXANDER CRANACH IN ‘NOSFERATU’
Straat, De Golem, De Nibelungen, deden velen de oogen open gaan voor wat de film eens zal kunnen vermogen.
Dejonge Fransche-avant-garde met Ménilmontant, Rien que les heures, de Russen met Potemkin, en De Moeder volgden, en steeds grooter werd de groep van kunstzinnigen, die in de toekomst van de film-als-kunst gingen gelooven.
Een groot deel van het publiek ziet dit mooie er echter nog niet in. Sommigen zullen het helaas nooit gaan zien. Toch zal het o.i. mogelijk zijn de oogen van breede kringen uit het volk voor het schoone op dit gebied te openen. Mooie films zullen aan het volk op juiste, oordeelkundige wijze gebracht moeten worden. Er bestaat geen beter middel den mensch immuun te maken voor al wat leelijk, gemeen, benedenpeilsch is, dan door hem ontvankelijk te maken voor wat goed, schoon, verheven is.
Zelfs al zou dit pogen niet slagen, wat wij absoluut niet gelooven, dan zou het toch reeds een schoone poging zijn, waard om met alle kracht ondernomen te worden.
Een eerlijke en goed-bedoelde proeve leveren ons de Filmliga's, die tot onze vreugde in tal en omvang toenemen. Toch brengen zij, bij alle waardeering, niet wat wij bedoelen. Zij zullen uit den aard van hunne werkzaamheid slechts een betrekkelijk gering aantal artistiek aangelegden tot zich kunnen trekken en een soort aristocratische beweging blijven.
Wij willen filmkultuur op democratische leest.
Als men het volk in zoo breed mogelijke lagen niet weet te bereiken, zal men naar ons gevoelen niet veel tot stand gebracht hebben.
Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling doet op dit gebied reeds heel goed werk, doch het bereikt door zijn samenstelling en door de verhoudingen hier te lande slechts voornamelijk de socialistisch georiënteerde arbeiderskringen.
Hier zal algemeen werk moeten geschieden, werk waaraan allen op hun terrein kunnen en moeten medehelpen. Op bioscoopgebied zal er een organisatie moeten komen, die werkt als de Volkszang tegen den straatdeun, de volkconcerten tegen harmonica- en jazzmisère, de leeszalen tegen schundlectuur. Algemeen werk, zooals de Urania het zoo schitterend doet in Weenen en in geheel Oostenrijk, zooals het thans door de Volks-Bilderbühnen gedaan wordt in tal van Duitsche steden.’
Verder betoogt de Heer van Staveren dan, dat daarvoor een vereeniging noodig is, met een eigen orgaan, die zich hoofdzakelijk op het gebied van de z.g. documentaire films zal hebben te bewegen, onder het motto ‘De goede film aan het volk’. Over dit streven moeten wij in beginsel onze vreugde uitspreken. De taak, die hier te wachten ligt, is niet door de Liga's, die toch al door hun opzet als publieksorganisatie met werk overkropt zitten, op te nemen. Er is hier veel en essentieel te exploiteeren; want ook hier schieten de bioscoopdirecties, die wellicht onder druk wel meewerken, doorgaans te kort.
Wij moeten echter opmerken, dat wij voor het niet verder omschreven begrip ‘Filmcultuur’ van den Heer van Staveren weinig voelen, dat wij bovendien tegen zijn karakteristiek van doel en opzet der Liga's ernstige bezwaren hebben. Wat is ‘filmcultuur op democratische leest?’ Wat wil het daarentegen zeggen, dat de Filmliga's een ‘aristocratische beweging’ vormen? Een voorafgaande begripsomschrijving zou den Heer van Staveren duidelijk hebben kunnen maken, dat de ‘aristocratie’ der Liga's juist dezelfde is als zijn ‘democratische’ filmcultuur! Hij begaat hier de fout door de woorden democratisch en aristocratisch door elkaar als collectief en als qualitatief begrip te gebruiken. Wanneer hij de Liga's aristocratisch noemt, bedoelt hij (dit vermoed ik althans omdat hij ons streven op prijs stelt), dat het gehalte hunner programma's
[12]
slechts een voorloopig gering aantal ‘artistiek aangelegden’ tot zich zal trekken; een andere aristocratie is er in de Liga's niet, de contributie is zelfs zeer democratisch. Wanneer hij zegt democratische filmcultuur te willen, heeft hij plotseling de te bereiken massa op het oog. Die, moet men dan toch zeggen, liefst met de aristocratische Ligaprogramma's moet worden bereikt, wil men althans weer het woord cultuur niet tot een aanfluiting maken!
Filmcultuur op democratische leest is alleen dus dan mogelijk, wanneer de democratie (collectief) aristocratisch wordt (qualitatief). Daargelaten, in hoeverre zulks gerealiseerd zou kunnen worden: het bewijst, dat de opzet der Liga's in den striksten zin des woords democratisch te noemen is, omdat zij elkeen gelegenheid geeft tegen een belachelijk lagen prijs lid te worden van een vereeniging, die de veredeling van de film beoogt. De tegenstelling door den Heer van Staveren gemaakt, bestaat als zoodanig niet.
Een gansch andere zaak, die met democratie niets uitstaande heeft, is, of de Liga's werkelijk de massa bereiken. Wij kunnen die vraag veilig ontkennend beantwoorden; de massa zit, ondanks alle enquêtes, voorloopig nog in de bioscoop! Daarom kan een vereeniging in den geest van den Heer van Staveren, die allicht meer water in den artistieken wijn mag doen dan de Liga's, practisch voor ons onbereikbaar werk verrichten. Wij wenschen er alleen op te wijzen, dat wij geen extravagante club zijn, maar een groote organisatie, die aristocratie slechts voor het gehalte harer intenties, nooit voor den omvang harer ledenkring wil laten gelden. En van een dergelijke aristocratie, die geen richtsnoer van de Liga's, maar van iedere anti-dilettantische vereeniging zal moeten zijn, zal ook de Heer van Staveren toch geen afkeer hebben. Men moet in Holland voorzichtig zijn. Voor men het zelf weet, tiert hier de splijtzwam welig. De wereld van hen, die het goed met de film voor hebben, moet gespaard blijven voor krachtverzwakkende, peilverlagende A.N.R.O. en N.O.V geschiedenissen. Wij hebben geen tijd en geen geld ons die luxe te permitteeren. Daarom is het niet overbodig in klare begrippen te spreken; daarnà is er plaats genoeg voor tien vereenigingen, die elk hun gebied bestrijken en samenwerken, waar het mogelijk blijkt.
M.t.B.
Europa contra Amerika
Het zou een vaste rubriek moeten zijn. Maar zelfs een tienmaal zoo groot tijdschrift zou voor de filmrevolte van Europa tegen Amerika nog niet voldoende zijn. Wij moeten volstaan met enkele losse voorbeelden. De conclusie laat geen twijfel. Den 21sten Juli verscheen in de Fransche pers een opzienbarende open brief van den Franschen cineast Marcel L'Herbier - zelf de vervaardiger van een film ‘Résurrection’, welke de Liga binnenkort op haar programma hoopt te brengen - tegen Graaf Ilja Tolstoï, onder wiens naam een in Hollywood naar het boek van zijn vader gemaakte film in Europa geïmporteerd werd. Deze brief bevatte een even scherp als ironisch protest tegen de schandelijke verhaspeling van Tolstoï's meesterwerk om het voor een Amerikaansche mentaliteit pasklaar te maken: ‘Nous attendions, grâce à vous, bien que venant d'Amérique, un film enfin russe. Ne croyez pas, Monsieur, que nous n'ayons été que profondément décus. Nous avons été atterrés devant l'oeuvre vue. Je dirais plus: révoltés.’
Eerst op 22 November heeft Ilja Tolstoï op deze aantijging geantwoord en..met een lafhartige loochening van het geestelijk vaderschap, de waarheid der beschuldiging volmondig toegegeven: ‘Comme j'étais ni “producer”, ni “directeur”, mes prestations n'eurent aucun poids devant la force écrasante du “dollar” et du commercialisme américain’. Hij bleef echter toch zijn medewerking verleenen, om de film althans zoo dragelijk mogelijk te maken, waarover hij geen spijt gevoelde: ‘parce que “Résurrection” est pourtant le meilleur film américain de cette année.’
Edele moraal om voor een aanbod in dollars wel bewust mee te werken tot een verguizing van zijn vaders meesterwerk! Terecht constateert L'Herbier thans in ‘Comoedia’:
‘Combinant le geste de Simon Pierre à celui de l'lscariote, avant que le coq ait chanté, il a renié plus de trois fois et pour plus de 30 pièces d'agent, le père - son père.’
En het publiek, dat beide namen - Léon en Ilja - op de affiche leest, wordt dubbel bedrogen. Maar de dollar is gered. Three cheers for America!
H.S.
Opruiming in U.S.A.
Behalve dan, dat Menjou zich zoo gedeprimeerd voelt, en dat Harry Liedtke een parodie op Casanova gaat spelen, bericht ‘De Telegraaf’ het volgende:
‘Er is in Amerika onder filmspelers een beweging gaande, welke ten doel heeft er bij de regeering op aan te dringen, dat aan de werkzaamheid van Europeesche filmartisten in Hollywood ten spoedigste een einde wordt gemaakt. Deze actie houdt verband met de omstandigheid, dat de werkloosheid onder filmartisten zeer groot is en het percentage buitenlanders in Hollywood, dat langzamerhand tot het eenig centrum der Amerikaansche
[13]
filmindustrie geworden is, met den dag toeneemt. Niet alleen spelers van kleiner formaat, maar ook prominente filmartisten beginnen door de toenemende concurrentie van buitenlandsche artisten zich geïrriteerd te voelen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het streven naar Amerikaansche films met uitsluitend Amerikaansche artisten en regisseurs plotseling een ernstig karakter zou kunnen aannemen. Te meer, daar het succes van diverse Europeesche filmacteurs en regisseurs in Amerika niet zoo heel groot geweest is en in verschillende gevallen van een débâcle gesproken kan worden. Toonaangevende organen op filmgebied scharen zich zonder uitzondering ten behoeve van de Amerikanen aaneen, zoodat de Europeesche filmartisten, wat publiciteit betreft, er vrijwel onbeschermd staan. Niet alleen filmspelers, maar ook tooneelkunstenaars vereenigen zich, ten einde het tooneel uitsluitend voor Amerikanen te reserveeren, daar ook op de planken het aantal buitenlanders, dat de Amerikanen in eigen land beconcurreert, zeer groot is.’
Dit is een heugelijke tijding. Er kwamen in den laatsten tijd te veel amerikaansche films, waarvan men iets goeds kon zeggen, zonder dat zij iets om het lijf hadden; er was dan een europeesche regisseur of een europeesche acteur verdwaald, of er was een truc van een duitsche film geïmiteerd. Het echte frissche schelden uit den tijd der Tien Geboden ging niet meer, het was niet meer zoo geheid. In de ouderwetsche dollarfilm ‘Zwakheid, uw naam is Vrouw’, volgens Tuschinski ‘de mooiste film, ooit in Amsterdam vertoond’, werd men één oogenblik verteederd door de rasactrice Greta Garbo (bekend uit de ‘Freudlose Gasse’)...en om dit ééne moment spaarde men de gal maar weer op.
Maar de oude tijd komt terug! Reeds is ons een echte Cecil B. de Mille beloofd, een stuk van de oude school! Want de Europeanen hebben geen succes gehad en worden naar huis gestuurd. Reeds knetteren de superlatieven! Reeds denkt men over een versterkt orkest! Onze herinnering ziet ze weer, de gekleurde Roode Zee, de prentbriefkaarten, de echte Amerikanen uit Palestina..Wij beloven Cecil een feestelijken intocht.
Jazz...van Cecil B. de Mille
Het Alg. Handelsblad houdt er behalve een bevoegden filmcriticus, ook een bekend bijloopertje voor de bioscoop op na; een vriendelijk, een gezellig man, goed thuis in de schandaaltjes van Hollywood, altijd op het pad als er een nieuwe super gearriveerd is. Deze man maakt er een loffelijk principe van om zich in het algemeen van de filmkunst geheel afzijdig te houden en zich aldus voor al te groote bokken te behoeden. Helaas is het nu echter zoover met hem gekomen, dat een film uit een bioscoop plotseling Kunst met de bekende groote K blijkt te zijn. De bijlooper moest nu zijn ‘oordeel’ afgeven over dit product en redde zich als volgt:
‘Cecil de Mille, die - wat zijn tegenstanders er ook van mogen zeggen - een zeer groot talent is, kreeg ook eens kans te laten zien wat “kunst” was op het witte doek. Voor de Paramount maakte hij toen “A beggar on horseback”, met den niet onaardig-bedachten ondertitel “if wishes were horses, then beggars might ride”.
In ons land is deze film vertoond onder den titel “Jazz”, wat Amsterdam betreft eerst in de Corso-Cinema, en later nog op eens op een matinee van de filmliga. Het experiment heeft de Paramount een massa geld gekost, en het product is het aankijken niet waard. Bedoeld als geestig, is het nog niet eens banaal-grappig; men ziet de benauwde droomen van een man die spartelt in den maalstroom van het leven, van dat soort Amerikàànsche leven, wel te verstaan, waarvan jazz, snobbisme en inmoraliteit de peilers zijn. De Mille bracht het niet verder dan tot caricaturen zooals men ze in de Amerikaansche humoristische bladen “Life” en “Judge” vindt, en hoewel zijn caricaturen bewogen, lééfden die op het papier veel meer. De Mille heeft het toen maar bij die eene mislukte proefneming gelaten - de Paramount ook!’
Stel U gerust, waarde heer! Het is niet de safe-Amerikaansche man der ‘Tien Geboden’, het is maar James Cruze, die ‘het niet verder bracht dan tot caricaturen’! De Mille weet waarachtig wel, hoe hij zijn tijd beter gebruiken kan...zie boven!
M.t.B.
Bureau International du Film
Te Parijs werd opgericht het ‘Bureau International du Film’, dat onder leiding staat van onzen buitenlandschen correspondent M.H.K. Franken. Dit bureau stelt zich ten doel de internationale betrekkingen tusschen verschillende vereenigingen en regisseurs, welke zich bezig houden met de film als kunstuiting, te bevorderen. Tot nu toe stond de film-avant-garde in de verschillende landen geheel los van elkaar. Bovengenoemd bureau wil trachten al deze verschillende elementen samen te brengen tot een hechte organisatie, welke de internationale belangen van de moderne film zal behartigen.
Het voorloopig adres van het ‘Bureau International du Film’ is Rue St. Roch 53, Parijs III.