[p. 161]

Zevende voorstelling
Programma

PAUZE

1.EGGELING †: SYMPHONIE DIAGONALE '18
2.HANS RICHTER: ZWEI FILMSTUDIEN
3.J.C. MOL: UIT HET RIJK DER KRISTALLEN
4.MAX REICHMANN: DIE PERÜCKE (FRAGMENTEN)

 

N.B. DOOR OMSTANDIGHEDEN BUITEN HAAR TOEDOEN IS DE LIGA GENOODZAAKT, EENIGE FILMS VAN HAAR ZEVENDE PROGRAMMA TE VERWISSELEN MET DIE VAN HET IN VOORBEREIDING ZIJNDE ACHTSTE PROGRAMMA. DAAR DEZE VERWISSELING OP HET LAATSTE OOGENBLIK MOEST PLAATS VINDEN, KUNNEN DE FILMS VAN HANS RICHTER EN ‘DIE PERÜCKE’ IN DIT PROGRAMMA SLECHTS VOORLOOPIG TOEGELICHT WORDEN.



illustratie

Viking Eggeling †: Diagonale (1918)

Veel scherper nog dan bij de speelfilm zal men bij de absolute film op grond van vergelijkende en andere criteria moeten komen tot aanvaarding of verwerping. Tusschen Eggeling's en Ruttmann's films ligt een wereld van verschillen in gevoel, aanschouwing en stofbeheersching.

Eggeling is een zuiver muzikaal hors d'oeuvre, Ruttmann veel meer een onverzettelijk credo. De fragiele, bevallige curven van Eggeling mogen het absoluut-dwingende van Ruttmann missen, zij zijn toch wel iets meer dan een zichzelfvolteekenende ‘lichtreclame’. Zij zijn op hun beurt een vroegtijdige, technisch wellicht gehandicapte, maar even ernstige poging om de filmbeweging bloot te leggen uit contrasten en parallellen, die kennelijk uit de zuiver plastische (lineaire) wereld van den schilder Eggeling ontstaan zijn: meer een kleine, snelle prélude dan een ‘symphonie’.

Eggeling, die in 1925 stierf, zag zijn werk voortgezet door Hans Richter, hoewel deze in zijn ‘Filmstudiën’ van een geheel andere conceptie uitgaat.

Moholy Nagy over Eggeling

Behalve Hans Richter, wiens oordeel wij reeds in het artikel ‘De Duitsch-Expressionistische Film’ (Filmliga 3) weergaven, oordeelt Moholy Nagy (‘Malerei, Photographie, Film’, Bauhaus 8) als volgt over Eggeling:

 

(Viking Eggeling), ‘der als erster die alle bisherige Aesthetik umstürzende Wichtigkeit des Zeitproblems nicht nur entdeckt, seine wissenschaftlich strenge Problematik aufgestellt, sondern dieses in gestaltete Arbeit umzusetzen versucht hat. Seine Versuche lehnten sich zunächst stark an die Problematik der Musik, an ihre Zeiteinteilung, Temporegelung und ihren ganzen Aufbau an. Aber langsam setzte sich bei ihm

[p. 162]

die Erkenntnis des Optisch-Zeitlichen durch und so wurde seine erst auf eine Formdramatik aufgebaute Arbeit zu einem A B C der Bewegungsphänomene in Hell-Dunkel- und Richtungsvarianten’.

Hans Richter: Filmstudiën

De twee filmstudiën van Richter, die wij op dit programma brengen, bewijzen twee dingen: ten eerste zijn geestesverwantschap met Ruttmann, ten tweede de markante verschillen in zijn ontwikkelings-stadia. Het eerste werk, van 1922, toont, hoe de cineast met idee en techniek nog niet volkomen vertrouwd is; in het latere werk (1927) heeft hij een techniek bereikt, die de poging niet meer verraadt. Deze filmstudie toont overeenkomsten met de opera van Ruttmann, naar schema en bouw, maar ook met ‘Emak Bakia’ van Man Ray, in de terugkeer, hier en daar, tot de realiteit. Het valt overigens op, dat Richter deze realiteitsobjecten in dienst tracht te stellen van het rhytme, wat bij Man Ray niet het geval was.

Richter is in dit werk een vertegenwoordiger van de abstracte film, die eigen wegen zoekt en bij dat zoeken zich verbluffend blijkt te hebben ontwikkeld.

J.C. Mol: Uit het rijk der kristallen

Het essentiëele gedeelte van deze kleine documentaire film: de vormen der kristallen, plaatsen wij gaarne als ‘presqu' absolu’ naast Eggeling en Richter. Inleiding en tusschentitels van deze met zuiver paedagogische doeleinden vervaardigde film van een onzer Haarlemsche bestuursleden hebben wij echter intact gelaten.

Max Reichmann: Die Peruecke

‘Die Perücke’ (1925) is een van de zuiverste voorbeelden uit den overgangstijd van het tooneel naar de zelfstandige film, een film die zichzelf de zeer hooge eischen stelde van een goed scenario, uitnemende regie en zeer vaak voortreffelijk spel van hoofdpersonen en bijfiguren.

Daar wij van deze langdurige en aan inzinkingen onderhevige film slechts een aantal fragmenten geven, moge de hoofdinhoud van het scenario hier volgen: een om zijn kaalhoofdigheid geplaagd kantoorsloofje laat zich bij een kapper een pruik aanmeten, een kostbare pruik, een pruik, die door een koning gedragen is. Hij ontdekt aan de slapen een gat en zijn fantasie gaat werken. Een schotwond wellicht? Een vorst...Hij wordt die vorst, hij betreedt zijn paleis weer, mild maar waakzaam. Hij ziet zijn jonge vrouw en zijn neef, voor wier beider leven hij van zijn leven afstand deed. Op het tuinfeest, toen men hem ziek en uitgeput over het onrecht dat men zijn lakeien aandeed, te bed waande, bespiedt hij beiden door het raam der orangerie. Hij wil dit beeld vergeten en dwaalt door de gangen en trappen van zijn paleis, terwijl de gasten hem voor een geestverschijning houden. Zij vluchten in een panischen schrik en zijn jonge medeminnaar laat hem opsluiten in den cel der krankzinnigen. Als hij daaruit bevrijdt wordt door de angst, de twijfel en het mededoogen der vrouw, die hem tegelijk smeekt haar voor haar wereldsche liefde vrij te geven, is het einde eenvoudig. In zijn eenzaam paleis schiet hij zich voor het hoofd...En zoo ontwaakt hij, opnieuw het schamele schrijvertje, door den spot van zijn buren, doormijmerend over de pruik, waaraan voor hem het schrikwekkend en eenzaam geheim van zijn koningsdroom verbonden is.

Het spel van Otto Gebühr en Jenny Hasselquist in dien typischen overgang naar een voldragen, autonoom filmspel heeft hier en daar geniale momenten. Het is speelfilm, zeker, het is zelfs publiekfilm, de stijl moge overleefd zijn, maar er zit in de edele verhevenheid van dit Goethe-profiel, in de bewogenheid van dit overgevoelige vrouwengelaat zooveel film bij uitnemendheid, dat men de fragmenten van deze film ook nu nog op hun volle waarde kan genieten. Hier heeft bovendien een regisseur gewerkt, die naast een verrassende originaliteit een volkomen gave en geraffineerde beheersching van spel in harmonie met decor en detail bezat.

De pathetische en romantische stijl van dit superieur gecomponeerde atelierwerk heeft voor een andere film-aanschouwing plaats gemaakt. In de korte historie der cinematografie zou men dezen stijl ‘klassiek’ kunnen noemen, hetgeen wellicht beteekent: voorbij, maar daarom nog geenszins: overtroffen. Wij geven deze fragmenten als een soort eerherstel, zij het ook post mortem.

H.S. en M.t.B.



illustratie