[Van de redactie]
Het ‘geval’ Poedowkin



illustratie

Nu de overkomst van den heer Wsewolod Poedowkin naar Holland op uitnoodiging van de Nederlandsche Filmliga aanleiding heeft gegeven tot een incident met politieke consequenties, zijn wij genoodzaakt in het kort te resumeeren, hoe de feiten, die op deze zaak betrekking hebben, zich verhouden. Want brengt men dezefeiten tot hun ware proporties terug, dan moet het verbazing wekken, dat een zoo onschuldige aangelegenheid als dit bezoek van een buitenlandsch filmkunstenaar zelfs tot regeeringskringen is doorgedrongen. En tevens mag men er zijn verwondering over uitspreken, dat dit bezoek waaraan alle politieke bedoeling vreemd was, in de pers sensationeele commentaren uitlokte, die de persoonlijkheid van den heer Poedowkin onwaardig zijn.

De heer Poedowkin was door het hoofdbestuur der Liga officieel uitgenoodigd, te Amsterdam een lezing te komen houden voor de afdeeling Amsterdam over zijn werk en de russische filmkunst in het algemeen. Teneinde aan deze uitnoodiging gehoor te kunnen geven, vroeg de heer Poedowkin bij het nederlandsche consulaat te Berlijn zijn visum aan; het consulaat echter zond deze aanvrage door naar den Haag. Op 4 Jan. reeds ontving het H.B. van de directie der ‘Prometheus’ film, die de belangen van den regísseur behartigde, telegrafisch bericht, dat het consulaat de aanvrage naar den Haag had doorgegeven. Aangezien de lezing van den Heer Poedowkin op 10 Jan. zou plaats vinden, kan men het niet als een compliment voor het tempo der regeeringsmachine beschouwen, dat minister Donner in zijn antwoord op de door het Kamerlid De Visser gestelde vragen verklaart, dat ‘het tijdstip van aanvrage van het visum en van mededeeling van het doel dier aanvrage’ hem te weinig tijd hebben gelaten om de staatsgevaarlijkheid van den heer Poedowkin behoorlijk te onderzoeken. In ieder geval kon men het H.B. aan het ministerie van Buitenlandsche Zaken op 8 Jan. nog geen enkele inlichting verstrekken, toen daarna des morgens werd geinformeerd. Pas in den namiddag van dezen dag werd officieel meegedeeld, dat de regeering de overkomst van den heer Poedowkin slechts kon toestaan, indien deze uitsluitend één lezing hield voor de leden der Filmliga, terwijl deze lezing niet voor nietleden tegen entree toegankelijk mocht zijn, gelijk de bedoeling was. Op deze voorwaarden betrad dus onze gast Nederland; en het H.B. is den leden dankbaar, dat zij door een overweldigende opkomst en een spontane hulde den heer Poedowkin tenslotte nog een zeer aangenamen indruk meegegeven hebben.

Daarmee is echter de principieele zijde van het ‘geval’ niet afgehandeld. In het buitenland is deze geste der regeering niet onopgemerkt voorbij gegaan; reeds 14 Jan. geeft de Berlijnsche ‘Film-

[p. 354]

[52]

 

kurier’ een verslag van Poedowkin's voordracht onder het veelzeggend hoofd ‘Holland gegen Pudowkin’! Wij moeten ons dan ook afvragen: welke motieven hebben de regeering geleid, toen zij den heer Poedowkin als een ‘ongewenscht vreemdeling’ op dergelijke voor een integer man vernederende voorwaarden toeliet? Kan de minister volstaan met zijn antwoord aan den heer De Visser, waarin wordt gesproken van ‘overwegingen van voorzichtigheid’, te korten tijd voor ‘beoordeeling der aanvrage’ en de algemeene argumenteering met ‘'s lands belang’?

Wij meenen, dat zulks niet het geval is. Wij beschouwen het als een bewijs van vertrouwen, dat de minister den heer Poedowkin althans het verblijf in Nederland heeft toegestaan onder auspiciën van een vereeniging, in wier koninklijk goedgekeurde Statuten slechts gerept wordt van de film en zijn belangen; wij weten het te waardeeren, dat de regeering het volkomen onpolitieke karakter der Filmliga, dat voldoende wordt bevestigd door de internationale samenstelling harer programma's, door haar beslissing heeft erkend. Maar: vervalt daarmee niet tevens de reden tot wantrouwen, een wantrouwen, dat de regeering blijkbaar in dezen geleid heeft? Waarborgde niet het schrijven, waarbij de heer Poedowkin door onze vereeniging werd uitgenoodigd, het neutrale karakter van zijn bezoek aan ons land? Was er toen nog reden, wantrouwen te koesteren tegen een vreemdeling alleen op grond van zijn ongewenschte nationaliteit?

De heer Poedowkin is een Rus, en zijn ideologie is ‘communistisch’; wij zullen de laatsten zijn, om dat te maskeeren. Maar men mag toch als bekend veronderstellen, dat het begrip ‘communisme’ als cultuuruiting zich geenszins dekt met het politieke begrip ‘communisme’ in Europa, in Nederland. Men vindt elders in dit nummer de omschrijving, die de heer Poedowkin zelf van zijn ideologie en zijn kunstenaarschap heeft gegeven. Welnu, daaruit blijkt duidelijk (en ten overvloede leze men het interview dat het Alg. Handelsblad met den regisseur had!), dat het woord communisme voor dezen man een levensbeschouwing en geen politieke partij vertegenwoordigt! Hij dient als kunstenaar een idee en geen complot, hij kent geen andere mogelijkheid om te scheppen, dan deze! Deze idee moge niet overeenkomen met de gangbare opvattingen hier te lande: staatsgevaarlijk (in den formeelen zin, waarom het hier slechts kan gaan) is zij allerminst, tenzij men ook de theorieën van Schopenhauer of Pirandello als staatsgevaarlijk zou willen beschouwen. En dat men ook in Den Haag het werk van den heer Poedowkin niet voor staatsgevaarlijk houdt, meenen wij te mogen afleiden uit het feit, dat de Centrale Keuringscommissie zijn beide films heeft toegelaten voor openbare vertooning! Waarom dan den maker de openbaarheid ontzegd?

De Liga heeft geen andere voorkeur bij de samenstelling harer programma's en de invitaties aan cineasten van beteekenis, dan de belangrijkheid van het kunstenaarschap. Zoo was het bij den Braziliaan Cavalcanti, bij den Duitscher Ruttmann, bij de Fransche Germaine Dulac, bij den Franschman René Clair. Wat maakt den Rus Poedowkin, wiens kunstenaarschap nu eenmaal onverbrekelijk is verbonden met de communistische ideologie, plotseling tot een verdacht sujet? En dat, terwijl een erkend onpolitieke Nederlandsche vereeniging instaat voor zijn persoonlijkheid? Wil de regeering ideologieën gaan bestrijden met wantrouwen tegenover personen? Het komt ons voor, dat de historie het weinig doeltreffende van een dergelijke tactiek toch wel aantoont!

Het Handelsblad, dat tegen deze ‘preventieve censuur’ protesteerde, zegt o.i. terecht, dat hier tegenover binnen- en buitenland een ‘voorstelling van zwakheid’ wordt gewekt. Ook wij staan op het standpunt (en onze programma's bewijzen dat), dat kennisnemen van stroomingen, van Poedowkin tot René Clair, om twee antipoden te kiezen, slechts die cultuur zou kunnen benadeelen, die niet meer bestand is tegen objectieve inlichting. En zoomin als men van het nederlandsche publiek behoeft te vergen, dat het Poedowkin critiekloos zal accepteeren, zoomin bestaat er aanleiding om aan zijn persoonlijke betrouwbaarheid ook maar een oogenblik te twijfelen.

 

Wij hebben hier nog een enkel woord aan toe te voegen over de commentaren der Nederlandsche pers op dit ‘geval’. Zoowel het Alg. Handelsblad als Het Volk bespraken persoonlijkheid en werk van den heer Poedowkin uitvoerig, terwijl zij niet nalieten, critiek te leveren op de houding der regeering; ook in de N.R. Ct. en De Tijd troffen wij een zeer gedetailleerd en objectief verslag aan van zijn lezing. Te zonderlinger doet het aan, dat De Telegraaf, die toch uitgebreide beschouwingen over Poedowkin's film ‘De Moeder’ bevat, wanneer deze in het theater Tuschinski wordt vertoond, en ook de verre godheid ‘Pudowski’ (sic!) door bijzondere correspondentie laat huldigen,...zoolang hij veilig in Moskou zit, over het verblijf en de voordracht van den russischen regisseur in zeven talen heeft gezwegen! Wij hebben het vorig jaar reeds gegist naar de ondoorgrondelijkheid van deze ‘hooge politiek’, die aan de openbare meening thans door stelselmatig negeeren van ons werk de suggestie tracht op te dringen, dat de Liga niet

[p. 355]

[53]

 

bestaat. Al demonstreert de groei van onze beweging voldoende, dat zelfs ‘Het Laatste Commando’ geen Poedowkin verdonkeremaant, de merkwaardige houding van dit dagblad hebben wij volledigheidshalve te vermelden.

Tenslotte rest ons een eerbiedig saluut aan de Nederlandsche communisten en in het bijzonder hun dagblad De Tribune, die geen moeite gespaard hebben, om den Heer Poedowkin voor te stellen als de vermoorde onnoozelheid, die eigenlijk de bedoeling had gehad, voor stampvolle zalen revolutionnaire redevoeringen uit te spreken. Misschien is het daarom niet overbodig, nog eenmaal te herhalen, dat de heer Poedowkin nimmer iets anders wenschte, dan voor belangstellenden in filmzaken te spreken over film. Wij hebben het betreurd, dat de Tribune er zelfs niet voor teruggedeinsd is een passage van Poedowkin's rede geheel vervalscht aan haar lezers voor te leggen, zoodat deze den indruk hebben gekregen, alsof de cineast een plebejische philippica tegen het Tsarisme had gehouden! Deze Rot-Frontcamaraderie moge goed bedoeld zijn, zij doet min of meer onaangenaam en belachelijk aan. Ook de Tribune moge in het oog houden, dat er eenig verschil bestaat tusschen het communisme als ideologie en als politieke katvechterij!

 

Ideologie en politiek: op dit accentverschil komt het in dezen aan. Niet de politieke kleur, maar de cultureele beteekenis geldt voor hen, die in de cultuur belangstellen; voor hen kan de neutraliteit, zooals de Liga die meent te betrachten, nooit zijn een bleeke afzijdigheid-van-alles, maar moet zij zijn een schiftende, critische veelzijdigheid, die geen struisvogelpolitiek is. Voor een cultureele ruimheid van geest pleit het niet, dat men het ‘geval’ Poedowkin zoowel van regeeringswege als in De Tribune, slechts kan zien als een politieke affaire, terwijl de kunstenaar Poedowkin de laatste is, die voedsel zou kunnen geven aan deze opvatting!