[Onder de peristyle]



illustratie

Antwoord aan den heer Giroldi

De Mensch is de maat van alle dingen

Deze spreuk van Protagoras kwam mij in de herinnering, toen ik in het voorafgaande nummer van dit tijdschrift las de verdediging van Bunuel, gebaseerd op de verdediging van het surralisme.

De mensch is de maat van alles; wat dus het meest menschelijk is, is ook het beste. Maar wanneer nu een cineast het gebruik van verstand, wil, en scheppende fantasie verwaarloost, en wanneer tot verdediging van zulk een methode wordt gezegd, dat die juist genoemde geestelijke faculteiten slechts bederf en storing zijn van de alleroorspronkelijkste natuur, die dan moet bestaan in de onbestuurde opvolging der automatische associaties - dan verwondert men zich toch over de willekeurigheid, waarmee alleen maar de bewustzijnsstroom der ongeregelde invallen wordt verkondigd, als het eene oerelement van den menschelijken geest te zijn. De verdediger van Bunuel zegt met Rousseau; ‘volgt de natuur, dat is het eenig ware; alleen de momenteele inval is zuiver; de rest is cultuur, dat is bederf’. Dit nu is onmogelijk: iedereen, zelfs de meest primitieve mensch, gebruikt overleg, fantasie, gevoel en wil tegelijk; het is physiek onmogelijk, die er buiten te houden, buiten onze gedachten, daden, en vooral buiten het kunstwerk. Verstand en gevoel maken het kunstwerk voor ons begrijpelijk en na te voelen; maar de automatische associaties zijn zoo persoonlijk, dat geen ander mensch die kan navoelen, en bovendien zijn ze zonder een echte beteekenis.

Vandaar dan ook, dat de menschen, bij wie deze associaties het geestesleven beheerschen, krankzinnigen zijn, en wel lijders aan dementia praecox. De verdediger van Bunuel zou dus

[p. 527]

[61]

 

een asyl voor zulke lijders moeten noemen: tehuis voor surrealisten.

De artisten, die één faculteit van den geest hun geheele werk lieten beheerschen, zijn altijd minderwaardig gevonden; de verstandelijke poëzie van Pope, de sentimenteele gedichten onzer predikanten zijn alle eenzijdig geweest; hetzelfde met de surrealisten.

Maar bij deze laatsten is de geheele opzet bedriegelijk. Want men kan nu wel beweren, dat zulk een film van Bunuel zuiver surrealistisch is, dus uit automatische associaties bestaat; maar men heeft maar even aan de techniek van de filmvervaardiging, de keuze van plaats, opstelling en belichting te denken, om in te zien, dat zulk een film integendeel uiterst kunstmatig ineengezet is, meer gekunsteld inderdaad dan Tom Mix. Ik geloof daarom ook, dat deze film slechts den schijn aanneemt van zuiver associatief te zijn, maar inderdaad met veel overleg is uitgedacht ‘pour épater le bourgeois’. Dat is dan ook geschied, en laten wij daarmede den cineast gelukwenschen, terwijl hij zachtjes om zijn verdedigers glimlacht.

TH.H. SCHLICHTING