Miss Rusland voor de Liga-keuring
Het is een bekend feit, en tevens een noodzaaklijkheid (anders zou er in het geheel geen koningin gekozen kunnen worden), dat men de dames der schoonheidsconcoursen beoordeelt naar de dikte van hun kuiten, de lijn van hun armen, kortom naar hun aesthetische en niet naar hun moreele qualiteiten. De, overigens vrij eenvoudige ontdekking, dat een vrouwengezicht spiegel der ziel is en dat de schoonheid van Pudowkin's moederfiguur niet met de maten van de Venus van Milo gemeten kan worden, is den heeren keurders nog evenzeer voorbehouden gebleven, als aan de Amsterdamsche facade-architekten. Dat ook de ‘Ligacritiek’, die in Nederland een even reëel begrip als de ‘Liga’-film is geworden, deze maatstaven gaat aanleggen, blijkt m.i. voortdurend duidelijker, al had men oorspronkelijk ook ‘the happy end’ als een factor van geheel anderen aard voor de waardevorming van zijn oordeel mee laten gelden. Zóó slecht schijnt het mij verklaarbaar, dat nog zeer onlangs twee Amerikaansche sletten, en ik bedoel hier de films ‘Atlantic’ en de ‘Dokken van New-York’, met een zeker gejuich zijn ontvangen. Want wanneer ooit een film een perfide en bewust gemeene voorstelling van het proletariaat gegeven heeft
[82]
en een volkomen leugenachtig verhaal van datgene wat er bij de ramp van een grooten passagiersstoomer steeds gebeurt en bij de Titanic gebeurd is (om over het kleine gemeenheidje dat de lafaard onder de bemanning natuurlijk een kleurling zijn moest, nog maar te zwijgen) dan was het toch wel dit ‘meesterwerk’ van Dupont. En wanneer er nog eenige waarheid ligt in de oude uitspraak dat de leugen leelijk is, wat moet men dan wel denken van die critici, die door het blanketsel van fraaie opnamen en lichteffecten niet konden zien welk een caricatuur van de matrozenpsyche en van het matrozen-milieu werd vertoond in die z.g. dokken van New-York, die even weinig op Hoboken en Manhattan leken als...nu ja, als zoo'n Hollywood's decortje ooit op de werkelijkheid vermag te lijken. Nu is echter in de laatste tijd ook Miss Rusland aan de beurt gekomen en hebben wij van den Heer Bon en anderen mogen vernemen dat haar enkels inderdaad soms te dun en haar dijen te dik zijn gebleken. Waarmede men opzichzelf ook al weer vrede zou kunnen hebben, onder het oude motto van Goethe: ‘Wenn die Könige bauen, haben die Kärrner zu tun’. Ik zou dan ook op deze critiek niet zijn teruggekomen indien niet de Heer Boost in Filmliga III, 4 had gewezen op het ‘wezensverschil’ tusschen de Russische film en de overige productie, zonder dat hij dit verschil nader preciseerde. Welnu, dit verschil in wezen is geen ander dan dat bij de Russische film idee, tendens en uitdrukking een onverbrekelijk geheel vormen, zooals de abstractie: bovenkant van een tafel, zonder het zeer reeële en materieele hout van het tafelblad niet bestaanbaar is. Het wezen van de Russische film is precies datgene wat Eisenstein signaleerde: haar sociale functie, en iedereen die haar desondanks, volgens een asociale aesthetica wenscht te beoordeelen, verdient inderdaad dat: ‘ich meinen Stuhl ins Auditorium schleudere’, zooals het antwoord van Eisenstein aan Dr. ter Braak luidde. Daarom is dan ook Eisenstein niet meer de man ‘die hier (in Potemkin) een van moment tot moment beheerscht proefstuk volbracht, met de beteekenis van een episode in de filmgeschiedenis’ (Cinéma Militans), maar doodeenvoudig, in tegenstelling tot Pudowkin, een ‘Bauer’. Doch hij, die niet, vol verwachting, uitziet naar de komst van ‘den volgenden halfgod’, maar het wezen en de beteekenis van de Russische film ziet in het wezen en de beteekenis van de Russische revolutie, glimlacht bij de herinnering aan het oude rijmpje van Rückert: ‘denn wäre nicht der Bauer, so hättest Du kein Brot!’
JEF LAST
Naschrift
De critiek van den heer Last richt zich voornamelijk tegen mijn bespreking der films ‘Atlantic’ en ‘Dokken van New-York’ (zie in dit nummer trouwens ook het artikeltje over Paul Czinner). Zonder op zijn eenigszins sensueele terminologie verder in te gaan, meen ik toch te moeten opmerken, dat het wezensverschil tusschen amerikaansche en russische film door mij nimmer is ontkend, integendeel, dat het zelfs in de genoemde bespreking van de ‘Dokken’ nog eens extra is geaccentueerd! Evenmin heb ik ooit getracht, de sociale beteekenis der russische filmkunst van de aesthetische gewelddadig te scheiden; door Eisenstein b.v. een Bauer te noemen, beweer ik allerminst, dat wij de boeren kunnen missen, gelijk de heer Last mij in de pen geeft.
Voor de sentimenteele verheerlijking van de russische film voel ik echter niets. Omdat er een wezensverschil bestaat, zoo redeneert de heer Last, is de russische film superieur. Die logica ontgaat mij. Omdat ‘Atlantic’ en ‘Dokken’ geen juiste reproductie geven van het proletariaat en de matrozenwereld, redeneert de heer Last verder, zijn zij ‘Amerikaansche sletten’. Ook deze logica ontgaat mij. Stel u voor, dat de kunst zoo banaal was, dat zij slechts de gemiddelde realiteit tot leven kon roepen! Stel u voor, dat men Racine ging veroordeelen, omdat hij een onjuiste voorstelling geeft van de hof-mentaliteit onder Lodewijk XIV! Stel u voor, dat men de russische film verwerpen gaat, omdat hij van alle matrozen en arbeiders heiligen en van alle kapitalisten schurken maakt! Het geborneerde kunstcriterium van den heer Last zal geen andere kunst meer kunnen waardeeren dan die een ‘werkelijke’ afbeelding geeft van zijn matrozenvakvereeniging; ziedaar de consequentie van zijn betoog.
Om over ‘Atlantic’ te kunnen spreken, zoals de heer Last doet, zèlfs aangenomen, dat hij een overtuigd aanhanger der marxistische ideologie is, moet men zich verengd hebben op een
[83]
Joris Ivens in Rusland
In afwachting van een volgenden reisbrief van onzen redacteur Joris ivens, die thans in Georgië vertoeft, plaatsen wij als curiosum nevenstaande reproductie van een artikel, dat hij onlangs in het weekblad ‘Kino’ over de Nederlandsche Filmliga publiceerde. In den inzet Joris Ivens en Dziga Wertoff. Dat inmiddels vrijwel alle films der Nederlandsche avantgarde voor Rusland zijn aangekocht, heeft men reeds in de dagbladen kunnen lezen. In alle steden, waar Ivens tot dusverre zijn voordrachten gehouden heeft, heeft het werk der Hollandsche avantgarde groot succes gehad.
wijze, waarvan ik een afkeer heb. Een dergelijke verenging ontwikkelt kracht, dat is waar; maar deze kracht is niet de kracht der kunst, en voor de beoordeeling van werken uit het andere kamp is zij dus volkomen ondeugdelijk.
M.t.B.