[Journaal]



illustratie

Nederlandsche films te Kopenhagen

Op 24 April j.l., werden ‘De Brug’, ‘Handelsbladfilm’, ‘Regen’, en ‘Zuiderzee’ voor de ‘Forsogscenen’ te Kopenhagen vertoond met een inleiding van Dr. Menno ter Braak. Er bestond voor deze voorstellingen zeer veel oelangstelling bij publiek en pers. Vooral ‘Regen’ en ‘De Brug’ hadden zeer groot succes. ‘Zuiderzee’ (in de nieuwe montage) boeide de toeschouwers vooral in de slotacten, terwijl ‘Handelsbladfilm’ het minst werd gewaardeerd. Onze redacteur zal in het volgend nummer zijn indrukken van het Deensche filmleven weergeven.

Een oordeel over Joris Ivens

Over het werk van Joris Ivens lezen we in ‘De Gemeenschap’ (No. 4) de volgende critische beschouwing van de hand van den uitnemenden

[p. 570]

[96]

 

beoordeelaar, die zich sinds jaar en dag onder den schuilnaam ‘Close-up’ verbergt:

Er zijn twee zeer onderscheiden soorten films van Ivens: die hij zèlf maakte en die hij in samenwerking met anderen volbracht. Knap zijn ze alle. Bezield zijn alleen de laatste, zelfs de meest mislukte: ‘Branding’. Men ondergaat bij het zien van Ivens' films steeds de pijnlijke verwachting van de groote verrassing, van de gespannenheid, van de bewogenheid, van de treffende beweging, die plotseling film creëert. En even zoovele malen ondergaat men de teleurstelling, weliswaar met een stellige hoop, dat zijn volgende film de teleurstelling zal wegnemen. Zijn eersteling ‘De Brug’ was als inzet zeer hoopvol, doch ik betwijfel - nu ik zijn andere films ken - of hij deze eerste geheel zelfstandig heeft gemaakt. Er zijn enkele luchtige accenten in ‘De Brug’, die men destijds natuurlijk op zijn rekening kon schrijven, maar die nu wat vreemd aandoen en moeilijk met Ivens' stuggen geest in verband te brengen zijn. Ook ‘Branding’ is een voorbeeld. Het is waar, dat het beste deel van ‘Branding’ Ivens' werk is, maar ook dat dit gedeelte een zekere charme verkrijgt door zijn verbinding met een scenario, hoe ongelukkig dit scenario ook was. ‘Regen’ tenslotte is in z'n geheel een zeer mooie film met een suggestieve atmosfeer en geestige overgangen, maar ook deze film is niet van Ivens alleen.

Zijn groote film ‘Wij bouwen’ kan men niet als geheel bespreken, omdat de maker niet volkomen vrij was bij de bewerking van zijn stof. De onderdeelen ‘Heien’ en ‘Zuiderzee’ echter komen voor een bespreking wèl in aanmerking. En hoezeer de eerste ook bewondering afdwingt door de intelligentie, waarmee Ivens het heiblok achtervolgt en in het algemeen zijn filmmateriaal weet te vinden, toch blijft er, ook in ‘Heien’, hoewel daar het minst, een gebrek aan fantasie, aan speelsche beweging, aan filmische omvorming. Dit is echter opvallend in ‘Zuiderzee’. Ik moet eerlijk bekennen, dat mijn eerste aanschouwing van ‘Zuiderzee’ mij tot een te groote bewondering voor Ivens dreef. Een tweede vertooning bracht des te meer teleurstelling. Hier vooral geldt de stelling, dat men steeds in afwachting blijft van de groote verrassing, die niet komt. Alleen aan het eind wordt de strijd tusschen mensch en natuur tot een dramatisch conflict, doch verder bepaalt

illustratie
EISENSTEIN'S GENERALLINIE

‘Zuiderzee’ zich tot zuiver gekozen en koelintelligent genomen, overvloedig en rijk filmmateriaal, dat echter niet door een bezielde montage tot een driftig rhytme werd bedwongen, Hier is te duidelijk herkenbaar de invloed, die Ivens, uiterlijk, doch volstrekt niet innerlijk, van de Russen onderging. Iedere Russische documentaire (Zvenygora, Moskou, Turksib) bezit het élan, dat Ivens al te Hollandsch mist. Al te Hollandsch? Dit geldt niet sinds Dick Laan zijn uitnemende Voetbalfilm maakte. Hier was van het begin tot het einde die vlotte, pittige, schijnbaar-nonchalante maar zoo besliste montage, die het kenmerk zijn van filmpoëzie. Hier is vooral niet de bezorgdheid van Iven's vakmanschap, noch zijn donkere stroefheid, maar veeleer een blijmoedigheid, een frischheid, die men bij een Hollander niet verwachten zou.

Ik trek deze vergelijking met Laan alleen, omdat hij met Ivens wel het grootste contrast vormt in de Nederlandsche cinematografie. Hetgeen volstrekt niet zeggen wil, dat men Ivens' zijn (benijdenswaardig) talent als cameraman, als filmvakman mag ontzeggen. De zekerheid, waarmee hij zijn objecten ziet en opneemt, maken

[p. 571]

[97]

 

hem juist tot een filmfotograaf, van buitengewone beteekenis, maar hij mist, dunkt me, de originaliteit, de durf, de uitbundigheid, die zijn leermeesters in Rusland in zoo sterke mate bezitten. Ivens is zwaarmoedig, ernstig. Hij kent niet de verrukking, wel de toegewijde aandacht. Hij keert zich naar de donkere aarde en zelden naar de open lucht. Naar het doode voorwerp, niet naar de ‘Sichtbare Mensch’. Hij verdient niet, nogmaals, dat men hem eigenschappen toekent, die zijn werkelijke uitstekende hoedanigheden zouden verdringen. Het zou een verwarring zijn, die de Nederlandsche filmkunst geen goed kan doen.

De platonische film

In de steeds zeer veelzijdige ‘Neue Schweizer Revue’ schrijft Leo Hirsch een lezenswaardige beschouwing over de film van het standpunt der platonische ideeënleer, waaraan wij het volgende fragment ontleenen:

 

Während also die ‘ewigen’ Dinge, die beständigen, stetig unbewegten, in sich ruhenden, harmonischen Dinge, sich aus dem Bewusztsein der Menschheit zu verlieren begannen, setzte die Geburt des Films, der Kunst des Sehens und der Bewegung, ein mit jenen Wehen. Löste der Film die alten Götter, das Kino den gotischen Dom, die maurische Synagoge und die Moschee Allahs ab? Ich meine, der Film ist eine Idee, ein Urelement des Geistes, so alt wie jeder Gott und vielleicht gar ein alter Gott in einem neuen Haus. Der Film ist, zuerst und zuletzt, eine Augensache, und ich glaube, er ist so alt wie unsere Augen. Der Film, als Objekt, war immer in der Welt; man übersahn ihn blosz, weil man ihn vielleicht noch nicht zu erkennen brauchte.

Man hatte immer Augen, ihn zu sehen, aber die Augen waren noch nicht schnellsichtig, waren sich vor allem ihrer selbst noch nicht bewuszt genug. Plötzlich wurden sich die Augen ihrer selbst bewuszt. Dieser Umschwung zur Bewusztheit musz im Inneren der Menschheit eine ungeheure Erschütterung lawinenhaft ausgelöst haben, deren letzte und gröszte Ausbrücne sich heute noch nicht zu Ende wirken konnten. Sah die Menschheit schon den Film, ward sie sich bewuszt, was ‘der’ Film sei? Unterscheiden wir ‘den’ Film von den Filmen oder Films (Häutchen), also von dem oder jenem Film, wie wir zwei Musiken unterscheiden. Die eine Musik hat man in sich und man braucht für sie weder Geige noch Klavier noch ‘Musiktalent’ zu haben, noch eigentlich Ohren, weil man diese Musik eben ‘innen’ hat und hört; die andere Musik umfaszt alle die Melodien und Kompositionen, für die man Stimmen, Orchester und Noten braucht, die wir kennen, vergaszen, hören werden. Also die eine Musik hat man in sich, im Kopf, im Herzen, in der Seele, oder wie man diese fragliche Musikgegend da innen sonst nennen will, und die andere Musik haben die anderen, die Musiker, die Instrumente, nicht in sich, sondern auszer sich, weil diese Musik uns erst erhörbar wird, wenn sie aus sich heraus zu uns kommt.

Nicht weniger ahnen wir vom Film. Es gibt ‘den’ Film für uns und dann auszer uns, die vielen Filme ‘was auch eine Art des Broterwerbs ist, die dem Gesetz des Angebots und der Nachfrage, des Imports und Exports unterworfen ist, der Zollrevision und der Besteuerung’. Von den Adern der Filme wird noch die Rede sein; ‘den’ Film hat man in sich, genau dort, wo man die innere Musik hat. Und also hatte man den inneren Film auch schon in sich, als man sich in Anbetracht des Turmbaus zu Babel tausend Worte unverständlich in die Hörer schrie.

‘Der’ Film, also nahezu eine menschliche Eigenschaft, als deren Grundbedingungen wir Sehen und Bewegung weiterhin annehmen, bleibt uns vor den vielen Filmen diskutabel und ist für unsere Beobachtung natürlich auch unabhängig von Celluloid, Kamera, Beleuchtung, Belichtung, Entwicklung, Kopie, Schnitt, Projektion, Leinwand, Kino, unabhängig von Autor, Regisseur, Darsteller, Finanzier, Verlein, Absatz, unabhängig selbst von der Sehkraft und Gewohnheit unserer Augen. ‘Den’ Film sieht in sich entweder auch der Blinde, oder nicht einmal der Schärfstäugige.

Wir immerhin, aller nihilistischen Verzweiflung an real dergestalt nicht faszbaren Erscheinungen zum Trotz, sehen, sehen, sehen ‘den’ Film; wir müszten anders unsere Augen übehaupt und für immer schlieszen. Einfach erscheint er uns, als ein Lebenselement. Als der Affenmensch sich im Urwald in rasender Eile, vom Baumast zum Mastbaum der Kokospalme schwang, sah der Urwald, an dem er

[p. 572]

[98]

 

vorübersauste, in seinen Augen wie ein Film aus, wenn jener Affenmensch auch nicht wuszte, dasz man solches Sausensehen ‘Film’ nennt. Einfach: als Old Shatterhand an den Niagara-Falls stand und das Boot der Huronen in den Abgrund sausen sah, was war dieser Anblick, wenn nicht ein Film? (Und welch ein Film!) ‘Er stand am Ufer und vor ihm rollte sein Schicksal’ sichtbar (ein Film) ab. Man vergleiche: man sitzt im Kino, und vor einem rollen die Bilder irgend eines, seines Schickals, im Niagara-Tempo ab. Und, wir sind am Ausgangspunkt unseres Rundlaufs, man zeichne in der Art eines Trickfilms Bilder an die Wände der Untergrundbahntunnel, Bild um Bild als fortführende Entwicklung aus dem vorigen Bilde und die Differenz der Entwicklung von Bild zu Bild entsprechend der Bahngeschwindigkeit; der Effekt wäre: man sähe im Vorüberfahren einen Film (eine Möglichkeit, auf die unsere findigen Reklamehengste noch immer nicht gekommen sind).

Woraus hervorgeht, dasz selbst die Bewegung, das eine Urwesen des Filmischen, nicht an das Objekt gebunden ist. Ergo: wo Sehen und Bewegung zusammen sich ereignen, ist Film.

Filmliga's in Duitschland

De Heer Hans Richter bericht ons, dat na door hem gehouden filmlezingen te Keulen, Hannover, Essen, Weenen, bovendien in talrijke Zwitsersche steden, in die plaatsen tot het oprichten van ‘Filmliga-sektionen’ besloten is: d.w.z. dat met voorlichting en gebruik maken van de statuten der Nederlandsche Filmliga zustervereenigingen zijn opgericht. In Weenen zal men terstond met een Eisenstein-programma beginnen.

Over deze belangrijke propaganda hopen wij binnenkort uitvoeriger te kunnen berichten.

Walking with Susie

Engeland heeft behalve zijn Film Society, een organisatie vrijwel in den geest der Filmliga, ook zijn ‘Arbeidersliga’: de Masses Stage en Film Guild. Deze had, wat in Londen noodig is, aan de gemeenteraad verlof aangevraagd tot het geven van eenige Zondagmiddagvoorstellingen in besloten kring, voor de maanden Maart en April, waarop men een keuze uit de films ‘Potemkin’, ‘De Moeder’, ‘Storm over Azië’, ‘Het Beleg van Parijs’, ‘Tien Dagen’ en de ‘Generallinie’ wilde vertoonen. Deze aanvrage is, naar wij onlangs in de ‘Times’ lazen, in den raad behandeld en dat daarbij niet zoozeer de Zondagsheiliging dan wel doel en wezen van de Film Guild het cardinale punt der besprekingen uitmaakte, mogen onderstaande citaten bewijzen die wij hierbij zonder commentaar weergeeven:

 

Mr. Strauss said that the Council would lay itself open to considerable ridicule if it carried the report. A number of distinguished people had recently written a letter to the Press protesting against it. The Council in the ordinary way had to consider films from the point of view of millions of people. This was a different matter. The Film Society was founded on the lines of the Stage Play Society to show films of great interest which for some reason or other the Censor had thought unsuitable for public exhibition. The society had been extremely popular and the greatest interest had been taken in it by the Press. The Council had been quite satisfied with the Film Society, which had been properly conducted, and copied in other countries.

Only in October last year the Council passed a report of the Theatres Committee stating that the Film Society had not abused the privilege granted by the Council, and granted it leave to show further. Now another society, equally respectable, had been started with the sole object of enabling its members to see films of the first quality whether they had been passed by the censor or not. The society proposed to show exactly the same films as the Film Society had shown and which aroused no protest and indeed had received a great deal of support.

Mr. MacDonald said that he was against any censorship except that of the immoral. ‘Here’, he added, ‘you are setting up a political censorship. One society is allowed to exist and show films, and another, because it desires to show Russian films, is to be refused’. The Council was making itself the laughingstock of the world.

Miss Rosamond Smith said that the small experiment of the Film Society had not been altogether satisfactory. She had looked upon it as

[p. 573]

[99]

 

a safety valve. Now that the question was becoming wider, the matter should be put on a proper footing, and the Council should decide to allow latitude to no one. She would say little with regard to the films themselves; but Russian films were in a class by themselves. They were beautifully done, but expressed a very definite point of view. Some people found their propaganda crude, and thought it could be safely disregarded.

Sir William Ray said that the debate showed the utter folly of a local authority ever being put into the position of censor. If they made no protest as to the censorship of films ‘this kind of thing will be going on year after year’. He hoped it would force the hand of the State. If there was to be censorship it should be national and not local. A film should not be shown in Leicester-square which could not be shown at Croydon. Dealing with the present situation, he said that if, throughout, the council had taken the perfectly logical position that nothing should be shown except with the approval of the Board of Film Censors they would have known where they were. Had they taken that attitude they could have appealed to the decision of the board. He regretted they could not do so. They departed from it. They allowed the Film Society to come and say. ‘We are in the position of the Old Stage Society’. The council believed the society was really vitally interested in the film from the scientific point of view and were going to show films of extraordinary interest which would not be shown commercially.

Had the Council known that the bias of the organization was in favour of a propaganda of a particular type the decision would have been different. Here was the Masses Stage and Film Guild - the title made one shrug one's shoulders - well, it was so obvious what it was all meant for! The very type of film upon which the guild was concentrating showed the direction of the minds of the organizers. It was believed that the work of the Masses Stage and Film Guild was mainly in the direction of introducing into this country propaganda films from Russia. (‘No, no.’) He thought they had reason to believe it. They might be narrow-minded and obscurantist, but it was not the rightful duty of a local authority to discriminate in matters of such a kind.



illustratie
K. TUCHOLSKY: PORTRET HARRY LIEDTKE
Naar aanleiding van de successen van de laatste Liedtke-films in ons land, die evenzoovele bewijzen zijn, dat deze knappe speler zich nog in het volle bezit van zijn tweede jeugd verheugt, hebben wij geen weerstand kunnen bieden aan de op ons van vrouwelijke zijde uitgeoefende drang tot het publiceeren van een werkelijk ‘filmisch’ geziene foto.
Wij hebben deze foto gevonden in het uit fotooogpunt niet genoeg te roemen nieuwe boek van Kurt Tucholsky: ‘Deutschland, Deutschland über Alles (Neuer Deutscher Verlag, Berlin 1930) en publiceeren haar hierbij gaarne.


Tenslotte kreeg de Film Guild met 69 tegen 38 stemmen géén verlof, onder verwijzing naar de artikelen van de Bioskoopwet van....1909!

Eisenstein in Frankrijk

Nadat Eisenstein reeds uit Frankrijk ‘uitgewezen’ was (zie vorige Filmliga), hebben eenige Fransche kunstenaars onder leiding van Jean Cocteau pogingen aangewend om dat besluit ongedaan te maken. Deze pogingen werden met

[p. 574]

[100]

 

succes bekroond en thans voor het eerst zullen in besloten gezelschappen Russische films vertoond worden. Joris Ivens, die thans met Eisenstein in Parijs vertoefd, zal hierover in het volgende nummer nader berichten.

 

TURKSIB

 

In de N.R.C. lezen wij, dat op 1 Mei de spoorweg van Siberië naar Turkestan, naar aanleiding waarvan Turin zijn prachtige documentaire maakte, van beide zijden uit in dienst genomen zal worden. Rusland heeft daarmede een zijner twee groote technische plannen verwezenlijkt. Het andere - de stuwdam te Dneprostroj - is in bewerking. Naar men wellicht weet, heeft heeft Joris Ivens de uitnoodiging om daarvan een film te maken, aangehouden in verband met het feit, dat hij tegen het einde van dit jaar voor zes maanden opnieuw naar Rusland hoopt te vertrekken.

H.S.