L.J. Jordaan:
De vergaderingen

FILMLIGA AMSTERDAM

Na beeindiging van het laatste vereenigingsjaar, dat voor de leiders der afdeeling stellig rijker aan emoties, dan aan voldoening was, werd de Filmliga Amsterdam ten laatsten male door het zittende Bestuur bijeengeroepen, teneinde over het al of niet voortbestaan der vereeniging te beslissen.

Ten twee ure opende de Voorzitter, Mr. HENRIK SCHOLTE, de vergadering en bracht aanstonds het Bestuursvoorstel tot opheffing der afdeeling, aan de orde. Dit voorstel, met eenparigheid van stemmen door het Bestuur gedaan, werd door den Voorzitter uitvoerig toegelicht. Wat ieder der leden reeds voor zich zelf had kunnen constateeren, n.l.: het parallel loopen der Ligapractijk en het werk van het theater ‘De Uitkijk’, werd in deze rede nog eens zakelijk gememoreerd en aan de hand van ervaringen, vooral uit het laatste vereenigingsjaar, gedemonstreerd. Ook al zouden voor het overige de levensvoorwaarden voor de Filmliga's even gunstig zijn geweest als in den aanvang, dan nog zou Amsterdam door het avant-gardetheater in een moeilijke uitzonderingsposltie verkeeren. Waar, volgens de ervaringen van een Bestuur, dat van den aanvang af de leiding der afdeeling in handen heeft gehad, die levensvoorwaarden aanmerkelijk verslechterd zijn, daar werd de voortzetting dezer oudste afdeeling niet alleen een overbodigheid, maar een onmogelijkheid.

‘Het betreft hier niet’ zeide Mr. Scholte ‘het opgeven van een ideëel standpunt, dat men hier gelijk In de andere afdeelingen, thans vier jaar verdedigd heeft, doch wel het beeindigen van een eigen nood-exploitatie, waardoor, bij den veranderden toestand in bioscoop en avantgarde, thans uitvoering kon worden gegeven aan het reeds bij de oprichting der Liga verkondigde voornemen om, zoo spoedig de omstandigheden het zouden toelaten, het eigen initiatief tot het organiseeren van voorstellingen op te geven en ‘weer in de zaal terug te keeren’. Mededeeling werd voorts gedaan, dat het ideëele standpunt der Filmliga zou worden verdedigd in het weder uit te geven tijdschrift ‘Filmliga’, welk tijdschrift - gelijk elders in dit blad zal blijken - later tot uitvoerige bespreking aanleiding zou geven.

Tenslotte kon het Bestuur met nadruk constateeren, dat - ondanks de groote exploitatie-moeilijkheden van het afgeloopen jaar - finantieele overwegingen in deze quaestie niet hadden gegolden. De Filmliga Amsterdam eindigde het vierde vereenigingsjaar met een volkomen schoone lei - zonder baten en zonder schulden.

Uit de discussies, welke zich na de rede van den Voorzitter ontsponnen, bleek dat zich stemmen verhieven, die voortzetting der organisatie bepleitten. Zoowel de heer van Putten, sprekende namens het theater ‘De Uitkijk’, als de heeren Boissevain, van der Heyde, e.a., toonden zich door de argumenten van het Bestuur niet overtuigd. Na re- en dupliek van de Bestuurstafel, meende de Voorzitter, dat de aanwezigen zich thans een voldoende duidelijk beeld, zoowel wat het vòòr als tegen betreft, van den toestand konden vormen en stelde derhalve stemming voor over het Bestuursvoorstel: opheffing der afdeeling - resp. een tweede voorstel: instandhouding der vereeniging.

Bij eerste stemming bleek, dat het statutair vereischte aantal stemmen (¾ der aanwezigen) zich voor het Bestuursvoorstel verklaarden, waardoor automatisch het tweede voorstel verviel en de Voorzitter de Filmliga Amsterdam in allen vorm voor ontbonden kon verklaren. Het Bestuur, bestaande uit Mevr. E. Franco Mendes - Boas, Mr. Henrik Scholte, Willem Bon, Joris Ivens en L.J. Jordaan, trad daarop af.

Bij de afwikkeling der zaken werd nog zonder hoofdelijke stemming de Bestuursmotie aangenomen, dat het theater ‘De Uitkijk’, hoe sympathiek men daar in beginsel tegenover mocht staan, niet zou kunnen gelden als een formeele voortzetting der Filmliga Amsterdam. Aldus eindigde, met deze simpele formaliteiten, de oudste kerngroep der Nederlandsche Filmliga haar bewogen en actief bestaan.

 

NEDERLANDSCHE FILMLIGA

 

Reeds aanstonds kenmerkte zich deze beslissende bijeenkomst door een buitengewone belangstelling en een onmiskenbare spanning. Extra-stoelen moesten worden aangedragen, om al de opgekomen leden geestelijk en physiek op hun gemak te zetten, terwijl de onofficieele voor-vergaderingen van verschillende groepen, van een zekere bewogenheid der gemoederen duidelijk blijk gaven.

[p. 610]

[124]

 

Temidden van een gespannen stilte viel de Voorzittershamer en verklaarde Mr. HENRIK SCHOLTE de vergadering voor geopend. Allereerst werd geconstateerd dat, behalve de noodige belangstellenden, officieel ter bijeenkomst vertegenwoordigd waren de volgende afdeelinden: Amsterdam, Rotterdam (2 afgev.), Den Haag (2 afgev.), Utrecht, Arnhem (2 afgsv.), Delft en Leiden. Niet vertegenwoordigd waren: Eindhoven, Wageningen en Enschedé (Volks-Universiteit).

Allereerst behandelde de Voorzitter enkele zaken van orde. Achtereenvolgens wordt voorlezing gedaan van agenda met toelichting en de statutenbepaling inzake stemrecht, volgens welke de afdeelingen boven de 300 leden 2 stemmen kunnen uitbrengen, terwijl elk der aanwezige leden recht heeft van initiatief en interpellatie. Vervolgens wordt aan de verschillende afgevaardigden gevraagd in hoeverre aan het verzoek, namens de uitgebreide H.B.-vergadering van 29 Aug. gedaan betreffende het houden van ledenvergaderingen der afdeelingen om de argumenten pro- en contra het voornaamste agenda-punt te bespreken - was gehoor gegeven. Een klein incident doet zich daarbij voor, hetwelk men gevoegelijk ‘Het Mysterie van Leiden’ zou kunnen noemen. Er blijkt n.l. uit, dat de heer Alvarez Correa zoowel voor Delft als Leiden zal spreken, welk voornemen eenigszins wordt bemoeilijkt door het feit, dat achtereenvolgens de heeren Albarda en Scheltema zich van hun zetels verheffen en verklaren respectievelijk voor Delft en Leiden het woord te zullen voeren. De onvermijdelijke conclusie, dat de heer Correa derhalve voor geen dezer beide afdeelingen zal optreden, verwekt een algemeene en heilzame vroolijkheid, die in haar ontspannend effect wellicht tot het rustig en gemoedelijk verloop der vergadering het hare heeft bijgedragen.

Deze rondvraag brengt aan het licht, dat de meeste afdeelingen inderdaad ledenvergaderingen hebben gehouden, waarop de Voorzitter concludeert, dat deze algemeene ledenvergadering gevoegelijk kan geacht worden, de gevoelens van alle afdeelingen en individueele leden te weerspiegelen, daar iedereen van de details betreffende de H.B.-vergadering van 29 Aug. heeft kunnen kennisnemen. Op grond hiervan vraagt Mr. Scholte verlof de agendapunten 1-4, in één behandeling te vereenigen en eerst na de aldus gegeven volledige informatie van het Bestuur de discussies te openen. Waartoe zonder hoofdelijke stemming besloten wordt.

Alsnu staat de heer SCHOLTE op en geeft in een uitvoerige rede, elders in dit blad afgedrukt en door een blijkbaar sterk meelevend auditorium aangehoord, een exposé van de standpunten, in het H.B. naar voren gekomen. Deze rede, die volgens het besluit der verg, van 29 Aug. zoowel de argumenten der meerderheid als die van de minderheid in het college diende weer te geven, was te voren aan alle H.B. leden toegezonden en door allen goedgekeurd. De vergadering, welke ook haar gevoelens mogen zijn ten aanzien van den zakelijken inhoud dezer speech, geeft door herhaald gelach en door een luid applaus aan het einde, eenigen grond te vermoeden, dat het met de slaapverwekkendheid van den betoogtrant althans, nogal losloopt.

Naar aanleiding van deze rede, vraagt Mr. HUYTS (minderheid H.B.), hoezeer dankbaar voor de objectieve weergave zijner argumenten, nochtans verlof zijn meening, welke uiteraard in een minder sterken, polemiseerenden vorm werd voorgedragen dan die der meerderheid, nader toe te lichten wanneer de discussies daartoe aanleiding mochten geven. Het kan den VOORZITTER, blijkens zijn antwoord, slechts aangenaam zijn, wanneer de heer Huyts de minderheids-argumenten, door hem (Scholte) inderdaad slechts zakelijk weergegeven, echter woordelijk volgens de op schrift gestelde speech van Mr. Huyts in de verg. van 29 Aug., nader wenscht te commentarieeren.

Hierna krijgt de Secretaris-Penningmeester Dr. MENNO TER BRAAK het woord tot voorlezing van het jaarverslag, welk jaarverslag men eveneens in dit nummer van ‘Filmliga’ gepubliceerd vindt. Vervolgens brengt de heer ter Braak het gewone jaarlijksche finantieele verslag uit, waarbij te constateeren valt, dat het debetsaldo, ondanks de débacle der Afd. Gooi (een belangrijke tegenvaller) en de in de practijk moeilijk gebleken heffingen volgens de z.g. ‘sliding-scale’ - beperkt bleef tot een kleine 200 gulden - d.i. minder dan in een der vorige jaren. Hierbij dient opgemerkt, dat dit debetsaldo tenslotte zijn oorsprong vindt in de quaestie der eigendomsrechten op de Ligafilms van het eerste jaar, welke films de heer Pelster, bij de oprichting van het Centraal Bureau voor Ligafilms, zonder vergoeding tot zich getrokken heeft en verder exploiteerde.

Nadat een kascommissie is gekozen, bestaande uit de heeren Furnée (Den Haag), Dr. J.E. van der Pot (Rotterdam) en van Broekhuizen (Arnhem), vraagt Mr. E. MATHON (Den Haag) een aparte vergadering aan van kascommissie en penningmeester - zulks, waar het de definitieve décharge der tegenwoordige leiding betreft. Mr. SCHOLTE, overwegende dat het nieuwe Hoofdbestuur bij de overname der schuld volledig kennis dient te dragen van de solvabiliteit der uitstaande vorderingen, sluit zich bij het voorstel-Mathon aan en zegt tevens publicatie van het verslag der Kascommissie in het nummer 9/10 van ‘Filmliga’ toe91.

Vervolgens komt de VOORZITTER tot punt 4 der

[p. 611]

[125]

 



illustratie
FOTO JORIS IVENS
NIEUWE GRONDEN
UIT DE TWEEDE
ZUIDERZEE-FILM


agenda, zijnde mededeelingen betreffende de voortzetting van het tijdschrift ‘Filmliga’.

Uit tal van uitlatingen in de verschillende afdeelingen der Liga, mag geconstateerd worden, dat de wederoprichting van dit orgaan algemeen op prijs gesteld wordt. Het heeft vier jaar lang op zijn wijze en met zijn middelen de idee, geformuleerd in het slagwoord: ‘Filmliga’, helpen bevorderen. Waar het blad zijn materieele bestaan, zoowel als zijn redactioneele leiding, geheel zelfstandig en onafhankelijk van de organisatie der Filmliga gevoerd heeft, daar mocht geacht worden geen enkel bezwaar te bestaan tegen een voortzetting der uitgave. Het was derhalve den Voorzitter een genoegen te kunnen mededeelen, dat het maandblad - te beginnen in de komende herfst - opnieuw zal verschijnen, bij een groote Rotterdamsche uitgeversmaatschappij, onder redactie van de heeren Ter Braak, Jordaan en Scholte - welke redactie op haar beurt den heer Dr. J.F. Otten uitnoodigde, als Redacteur-Secretaris toe te treden. De abonnementsprijs, loopende over 12 nummers, zal - verklaarde de Voorzitter verder - uiteraard een weinig duurder worden, terwijl de inhoud evenals vroeger in hoofdzaak zal bestaan uit onafhankelijke filmcritiek, essays en kleine commentaren (‘Journaal’).

Het blad, waarin de redactie bereid is, een pagina voor Officieele Mededeelingen (van feitelijken aard) aan de organisatie der Filmliga af te staan, zal thans heeten: ‘Filmliga, onafhankelijk maandblad voor filmkunst’. Ingevolge de afspraak, overeengekomen ter H.B.-vergadering van 29 Aug., zullen eventueele conflicten tusschen organisatie en blad in onderling overleg - in laatste instantie door arbitrage - geregeld worden.

[p. 612]

[126]

 

Na deze uiteenzetting vangen de discussies over het ter tafel gebrachte aan en verleent de Voorzitter allereerst het woord aan

 

Mevr. FRANCO MENDES - BOAS, die namens de Afdeeling Amsterdam de volgende verklaring aflegt: De Afdeeling Amsterdam der Nederl. Filmliga heeft dezen middag, op grond van eenparig Bestuursvoorstel, besloten tot opheffing der afdeeling. De vereischte meerderheid van ¾ der aanwezige leden stemde voor dit voorstel. De afdeeling eindigde haar bestaan zonder baten of schulden. Een motie werd aangenomen, waarbij werd vastgesteld, dat het theater ‘De Uitkijk’ niet kan worden beschouwd als te zijn de voortzetting der Filmliga Amsterdam. Spr., die met deze verklaring de laatste geste der afdeeling tot uiting brengt, zal zich als afgevaardigde voor den loop dezer vergadering van stemming en discussie onthouden.

 

Dr. MENNO TER BRAAK wenscht na deze verklaring der verscheiden Filmliga Amsterdam nog iets in het midden te brengen. ‘Ik heb’ zegt Spr. ‘als toehoorder de Amsterdamsche vergadering bijgewoond en het is mij gebleken, dat de afdeeling in feite eindigt met een schuld van f 63. - ontstaan door overmatige vorderingen van “De Uitkijk”. Deze schuld nu wordt particulier gedragen, ofschoon Amsterdam aanvankelijk, op de verg. van 29 Aug. aan de candidaten voor het nieuwe H.B. verzocht had, dit debetsaldo door de Nederl. Filmliga te doen overnemen. Op grond van de toen, door het vermoedelijke nieuwe H.B. aangenomen houding, hebben de Amsterdamsche Bestuursleden deze schuld echter liever persoonlijk willen dragen. Ziedaar een feit - vervolgt de heer Ter Braak, - dat mij in hooge mate onjuist en onbillijk toeschijnt, gezien de omstandigheid, dat Amsterdam vroeger steeds de Nederl. Filmliga en in het nauw zittende afdeelingen is bijgesprongen. Ik vraag op grond van dit alles met klem, dat de schuld der Afd. Amsterdam alsnog door de Nederl. Filmliga worde overgenomen’.

 

Mr. HENRIK SCHOLTE antwoordende, verzoekt den heer Ter Braak, met alle erkentelijkheid voor zijn intenties, de zaak niet tragischer te nemen, dan de Amsterdamsche Bestuursleden zelf hebben gedaan. De schuld is voldaan - eindigde Spr. - en wij wenschen op de zaak niet weer terug te komen.

 

De heer ENGERS (Afd. Utrecht) deelt vervolgens mede, dat zijn afdeeling nog geen besluit over haar al- of niet voortbestaan heeft genomen. Men heeft daartoe den loop dezer discussies willen afwachten en op grond daarvan zou Spr. gaarne vernemen welk nader commentaar de heer Huyts, blijkens zijn verzoek van zooeven, nog aan het door den Voorzitter gegeven exposé van zijn argumenten heeft toe te voegen.

 

De Heer HUYTS antwoordt hierop, dat hij op het oogenblik nog geen reden heeft, daarover het woord te nemen.

 

De Heer GERRITSEN (Afd. Arnhem) wil voortzetting van zijn afdeeling laten afhangen van de feitelijke toezeggingen, op dezen middag te doen.

 

De Voorzitter Mr. HENRIK SCHOLTE, merkt hierbij het volgende op: Wij, het oude H.B., hebben dergelijke vragen zien aankomen. Uitgaande van de meening, dat de nieuwe leiding der organisatie dezelfde plichten en dezelfde verantwoordelijkheid op zich neemt als de oude - heeft het aftredend H.B. den vermoedelijken a.s. Secretaris, Dr. J.F. Otten, bij voorbaat verzocht, een rapport op te maken van het plan-de-champagne waarop het toekomstige H.B. zijn werkzaamheden voor het komende jaar denkt te baseeren - welk rapport, zonder tot eenige verplichting tegenover een bepaald bureau aanleiding te geven, nochtans een overzicht dient te verschaffen van materiaal, systeem van organisatie enz. Dit rapport zal straks, onder leiding van het nieuwe H.B. worden voorgelezen.

 

Mr. E. MATHON (Den Haag) vraagt vervolgens het woord over de quaestie van het blad ‘Filmliga’. Spr. acht de mededeelingen desbetreffende in zooverre onvolledig, als naar zijn meening niet voldoende is toegelicht, welke de verhouding van blad en vereeniging zal zijn en wenscht de noodige reserve te maken t.a.v. den ouden naam in den kop. Na eenige discussie is de heer Mathon bereid de verklaring door het nieuwe H.B. te dezer zake af te leggen - te willen afwachten.

 

Hierna wordt overgegaan tot de Bestuursverkiezing. Naar aanleiding van de voorgestelde en in de convocatie opgenomen candidatenlijst voor het nieuwe H.B., deelt de Afd. Rotterdam mede, dat de heer Jacob Mees P.R. zn., zich niet beschikbaar heeft gesteld voor het Penningmeesterschap. Zij stelt in die plaats voor: de heer G.J. Teunissen.

Vervolgens verklaart de Afd. Arnhem, dat van den candidaat-Assessor Ir. I.H.E. de Jong, nog niet bekend is, of hij in een benoeming zal bewilligen. Hierop stelt de Voorzitter voor, de plaats van Assessor voor Arnhem open te laten, opdat deze afdeeling over den persoon nader kan decideeren. Dit voorstel, evenals een ander, naar aanleiding van een vraag der Afd. Utrecht gedaan en luidende, dat Utrecht bij eventueel voortbestaan de openblijvende zevende plaats in het H.B. zal toegewezen krijgen, - wordt door de vergadering aangenomen.

[p. 613]

[127]

 

Bij de nu aan de orde zijnde stemming vertoont de heer Huyts neiging tot vluchten. Hij laat zich echter door den Voorzitter overhalen om te blijven, wanneer deze opmerkt, dat, geen opgave van tegencandidaten ingekomen zijnde, de operatie bij enkele candidaatsstelling, alzoo volkomen pijnloos, kan verloopen.

 

Tenslotte is dan het plechtig oogenblik der Bestuursverkiezing daar en worden bij acclamatie gekozen verklaard als Hoofdbestuur der Nederlandsche Filmliga: Mr. JOHAN HUYTS (Rotterdam), Voorzitter; Dr. J.F. OTTEN (Rotterdam), Secretaris; G.J. TEUNISSEN (Den Haag), Penningmeester; Mejuffr. Mr. H.J.D. REVERS (Den Haag), Assessor; W. ALVAREZ CORREA (Leiden), Assessor. De zesde plaats door Arnhem nader te doen bezetten. De zevende voor Utrecht opengelaten.

Hierop verklaart het oude H.B.: Mr. Henrik Scholte, Dr. Menno ter Braak, L.J. Jordaan, Ir. S. van Ravesteyn (met uitzondering van Mr. Huyts, die in het nieuwe H.B. is overgegaan) zich voor gedéchargeerd. Na de formeele installatie van het nieuwe H.B. verzamelt het dies, voorzoover aanwezig, onder de zwijgende belangstelling der vergadering zijn paperassen en maakt zich gereed metterdaad in de veelbesproken ‘zaal’ terug te keeren. Niet echter, zonder zich door den nieuwen Voorzitter in een woord van afscheid te zien toegesproken. Met eenige gevoelige en erkentelijke woorden brengt Mr. Huyts den dank over van de Nederl. Filmliga aan Mr. Scholte en het met hem aftredend bestuur, op grond van aan de vereeniging en aan de Liga-beweging bewezen diensten.

‘De ernst’, zegt Mr. HUYTS vervolgens, ‘dien gij en onder uw aanvoering ook wij, van zin en strekking der Filmliga gemaakt hebben, beheerscht thans het oogenblik, waarin de leiding van de Nederl. Filmliga van u op mij en mijn medebestuurderen is overgegaan. In de jaren, die achter ons liggen, heeft het belang van de Filmligabeweging meer dan eens een heftige discussie tusschen ons uitgelokt. En nog dezen middag hebt gij verslag gedaan van een controverse, die op het oogenblik tusschen ons bestaat in een zoo wezenlijke quaestie als de vraag, of de Filmliga haar bestaan moet vervolgen of niet....Tegenover u stonden degenen, die van meening zijn, dat de strijd voor de aestethische rechtvaardiging van de filmkunst wellicht kan worden beperkt, maar dat de sociale verdediging van de filmkunst nog onze volle aandacht vraagt’. ‘Er is’ gaat Spr. voort ‘in de Bestuurswijziging, welke zich thans voltrokken heeft, geen aanwijzing van eenige kentering in zin en strekking, welke gij, mijnheer de Voorzitter, haar hebt gegeven. Het is slechts de overgang naar een ander front, welke erin wordt uitgesproken. Daar, waar wij geroepen zijn het werk voort te zetten, dat gij begonnen zijt, zullen wij gedreven worden door dezelfde beginselen, waarnaar gij de Filmliga vier jaar achtereen leiding gegeven hebt...Wil u tenslotte geëerd voelen - besluit Spreker - door het gevoel van leedwezen, het gevoel van een groot afscheid, waarvan ik in den beginne sprak - een gevoel, dat ongetwijfeld dieper steekt, dan welk uiterlijk eerbewijs wij u ook vermochten te bieden!’

 

Mr. HENRIK SCHOLTE, mede namens het aftredende H.B. antwoordende, zegt daarop o.m.: ‘op dit oogenblik niet veel woorden te willen uiten. Slechts een enkel woord van hartelijken dank aan zijn medeleden, die met hem vier jaar lang in de Liga hebben samengewerkt. leder dezer leden, - meent Spr. - die, zoo zij het al niet reeds waren, mijn persoonlijke vrienden geworden zijn, zullen voor zichzelf weten, wat die vier jaar gemeenschappelijken arbeid beteekenen. Maar ik zou die woorden ook willen uitstrekken tot het vijfde H.B.-lid, den heer Huyts zelve, die het in den boezem van ons college door zijn verschillend standpunt lang niet altijd even makkelijk heeft gehad. Ik weet echter, dat hij zich daarbij steeds heeft laten leiden door hetgeen voor zijn gevoel in het belang der Ned. Filmliga was. Nu ik aan hem het Voorzitterschap overdraag, kan ik dan ook slechts de hoop uitspreken, dat hij de Filmliga op haar nieuwen weg zal weten te leiden in de richting, die bij alle meeningsverschillen toch steeds dezelfde gebleven is: verdediging der filmkunst en absolute onafhankelijkheid!’

 

Na deze beide redevoeringen, beide door de vergadering met een hartelijk applaus onderstreept, wordt de vergadering geschorst. Waarna de mededeelingen van het nieuwe H.B. aan de orde komen.

Alsnu geeft de VOORZITTER, Mr. HUYTS, het woord aan den Secretaris, Dr. J.F. OTTEN, tot het uitbrengen van het hiervoor genoemde rapport inzake het werkplan voor het komende jaar.

Dr. OTTEN deelt hierop mede, dat de Filmliga in het nieuwe seizoen het centrale verband zal handhaven door de samenstelling van vier programma's en een contract zal sluiten met het Centraal Bureau voor Ligafilms, dat belangrijke toezeggingen heeft gedaan. Voorts legt Spr. den nadruk op de mogelijkheid tot intensievere samenwerking met het bedrijf, dan tot nu toe geschiedde - een samenwerking, die slechts onder de strengste waarborgen voor het prestige en de onafhankelijkheid der Liga zal mogen plaats vinden. Behalve de handhaving van het reeds aangevangen instituut der voorvoorstel-

[p. 614]

[128]

 

lingen biedt dit contact met het bedrijf de mogelijkheid, dat de afdeelingen zich rechtstreeks in verbinding kunnen stellen met de filmverhuurders, waardoor zij naast de centraal geregelde programma's, een aantal zelfstandige voorstellingen zullen kunnen organiseeren.

Naar aanleiding van dit rapport, spreekt de heer VILMOZ HUSZAR (Den Haag) de vrees uit, dat de werkzaamheid der Filmliga zal overgaan in die van een gewoon bioscooptheater - terwijl de heer ENGERS (Utrecht) twijfel uitspreekt over de mogelijkheid om op basis van dit rapport een behoorlijke propaganda te voeren. Ook de heer VAN BROEKHUIZEN (Arnhem) acht het rapport met zijn onvoldoende garanties en groote vaagheid ontoereikend, om als motief tot begin van een nieuw afdeelingsjaar te kunnen dienen.

De verschillende sprekers beantwoordend, zegt de VOORZITTER toe, binnen veeertien dagen met uitgewerkte plannen te zullen komen, daar de tijd van voorbereiding tusschen 29 Aug. en 12 Sept. rijkelijk krap toegemeten was.

Voorts doet de Voorzitter mededeeling van een inmiddels ingekomen bericht, dat eenige leden een nieuwe Filmliga Amsterdam willen oprichten, onder het voorloopig Bestuur van de heeren: Drs. Th.B. Hoyer, L.E. van Putten, Jhr. F. den Tex en K.H. van der Heyde. Alsmede van plannen tot wederoprichting eener afdeeling Het Gooi.

 

De heer SCHOLTE verzoekt thans, met het oog op de nieuwe plannen te Amsterdam, de door de Filmliga Amsterdam gedane mededeelingen inzake opheffing, woordelijk te willen opnemen in de notulen der vergadering, zoowel als in het pers-communiqué - hetgeen door den Voorzitter wordt toegezegd.

 

Dr. MENNO TER BRAAK vraagt alsnu het nieuwe H.B. zijn verklaring omtrent het tijdschrift ‘Filmliga’ te willen afleggen.

 

De VOORZITTER deelt hierop mede, dat de moreele garantie, dat de redactie zich niet tegen de Filmliga zal keeren, het H.B. voldoende voorkomt. Het is dan ook niet voornemens andere garanties te vragen en geeft hierbij de Redactie verlof het blad ‘Filmliga’ te blijven noemen. ‘Waar het blad zich blijkbaar niet gecompromitteerd acht door het voeren van den naam “Filmliga”, besluit de heer Huyts, “bestaat voor ons geenerlei reden, den vriendschappelijken opzet van het orgaan in twijfel te trekken”. Welke onschuldige opmerking een eenigszins malicieus gegrinnik der vergadering uitlokt.

 

De heer SCHOLTE, bestrijdt de noodzakelijkheid van dit verlof. “Het is” meent Spr. “nuttig en noodzakelijk”, hier aanstonds de onderlinge verhouding van Vereeniging en Tijdschrift, klaar en duidelijk vast te stellen. Alleen op zulk een basis van nauwkeurig omschreven gebied, zal in de toekomst de verhouding van gemeenschappelijk ideaal en sympathieke samenwerking, welke wij toch beiderzijds wenschen na te streven, mogelijk blijken. Conflicten zullen natuurlijk door de redactie niet worden gezocht. Men dient echter goed te begrijpen, dat de aard van het blad, zooals die altijd geweest is en door alle lezers, ook de Ligaleden, ongetwijfeld gewenscht wordt: n.l. volkomen onafhankelijkheid, geenerlei garantie of contrôle ten opzichte van de gestie van het tijdschrift toelaat. Bovendien is het blad thans geen vereenigingsorgaan meer, derhalve is de politiek der Ned. Filmliga voor de lezers van ondergeschikt belang geworden. Dat het blad ooit een bewust “oppositie-orgaan” zou willen zijn, welke term zooeven door den Voorzitter werd gebruikt, is een absurde veronderstelling. Het tijdschrift “Filmliga”, geheel overeenkomstig de idee, welke in den loop der jaren zich met den naam vereenzelvigd heeft, zal zich uitsluitend bezig houden met alles, wat van belang is voor de situatie op filmgebied en dit - evenals vroeger - tot uiting brengen in essays en critiek. Hoezeer de redactie hoopt en verwacht, dat in hoofdlijnen de belangen van blad en organisatie parallel zullen loopen, moge blijken uit haar bereidheid een pagina af te staan voor officieele mededeelingen der Nederl. Filmliga - alsmede uit het feit, dat de Secretaris der Vereeniging in de redactie werd opgenomen’.

 

De VOORZITTER stelt na deze verklaring voor, een nader overleg vast te stellen tusschen redactie en H.B.

 

De heer SCHOLTE wenscht echter, onder nadrukkelijke verwijzing naar de reeds aangehaalde motieven, de zaak alsnog te dezer plaatse tot klaarheid te brengen en resumeert het standpunt der redactie nogmaals in dezen zin: ‘Een vrij plan van drie redactieleden, om in het blad de idee der Filmliga te verdedigen, geeft deze redactie naar haar meening het recht om dit blad “Filmliga” te blijven noemen - met uitsluiting van welke contrôle dan ook’. Spr. is echter, tevens sprekende namens zijn mede-redacteuren, bereid, de uitgave te beginnen op een basis van wederzijdsch vertrouwen, dat de ideëele belangen parallel zullen blijven loopen en eindigt, met slechts eenzelfde vertrouwen van het H.B. te vragen.

 

Na ruggespraak met de H.B. leden zegt de VOORZITTER, onder goedkeuring der vergadering, tenslotte dit vertrouwen toe en sluit te zes ure de lange, maar vruchtbare bijeenkomst.

91Tot ons leedwezen bij het afdrukken (28 Sept.) nog niet ontvangen. Red.