[p. 314]
De Ballade van Mientje Maanster
Voor Fred Batten
Ik zal U iets vertellen van Mientje Maanster.
Zij had een oude moeder en een naaimachien,
Zij woonde op een plaatsje ergens in de wereld
- zonder Vader of broeder -
Maar droomde van landen die ze nooit had
gezien.
Ze moest haar eigen potje koken,
Zij reinigde de vaten en deed de wasch.
Maar daarna kon ze sigaretten rooken,
Terwijl ze uit sentimenteele boeken las.
Zij maakte kleeren om ze te verkoopen
En dacht aan nachten in een Fransch hotel.
Toch placht ze 's avonds met een ordinaire vent te
loopen.
Mientje, beste Mientje, denk aan de hel.
Zij gingen wel eens naar de bioscoop: hij was
geschoren;
En droeg een keurig pak; zij streelde zijn
wang,
Hij liet zich hierdoor licht bekoren.
Maar dit duurde niet lang.
Daarna wandelden zij naar huis in de maan.
Zij sprak van teederheid en liefde,
Hij was te nuchter om haar te verstaan.
Zoodat hij haar met domme woorden griefde.
Toen heeft ze nog vele mannen gekend,
Het minnen duurde kort, ze verdroeg ze niet
meer,
Zij raakte nooit aan hun manieren gewend,
Tot het geluk kwam.... als een heusche
mijnheer.
[p. 315]
Hij sprak als alle heeren uit een boek.
In de bioscoop streelde hij haar handen.
Als haar Moeder sliep, bracht hij haar een
bezoek.
Mientje, denk aan buren die laat licht zien
branden.
Denkt niet dat ik U een grapje heb willen
vertellen
Van Mientje Maanster, van Mientje Maanster.
Zij was een goede vrouw, hoewel niet monogaam,
Het eind is van elk spotten ver:
Zij stierf in een mislukte kraam.
R. van Aart