Het domste boek van de wereld
Als de overwinnaar Tête d'Or, in het drama van Claudel, na zijn land te hebben gered, het koningschap voor zichzelf opeist, treedt de oude koning, in purperen mantel, hem in de weg. En zonder aarzelen steekt de held dan zijn zwaard door het wrakke karkas, met de woorden: Arrière, cadavre! Deze scène, als zovele andere bij Claudel, is zwaar symbolies. Bij het proces Gorgulov denkt men eraan terug en zoekt de symboliek van de revolver die een andere grijsaard opruimde. De verklaringen van de moordenaar zijn hier verward en tegenstrijdig; moet men tot zijn onverantwoordelikheid besluiten, dan voelt men zich, vooral na aandachtige beschouwing van het slachtoffer, steeds minder bevredigd door de term ‘krankzinnigheid’ dan door ‘idiotie’.
Mussolini heeft verklaard dat iedereen de dood kreeg die hij verdiende; de president Doumer heeft hem dan op éclatante wijze gelogenstraft. Hij heeft een beroemd boek geschreven, dat Livre de mes Fils heet. Iedereen weet dat hij vier zonen in de oorlog verloor; men zou zich dus ten onrechte kunnen voorstellen dat dit boek aan het leven en sterven van die zonen was gewijd; het zou dan een beetje indiskreet hebben kunnen zijn en niet noodzakelikerwijs talentvol, maar allicht hier en daar ontroerend. Vóór zijn eigen dood trok het mij niet aan: ten onrechte altijd verbeeldde ik mij dat ik mij wel ongeveer kon voorstellen wat een president van de republiek die vier zonen in de oorlog verloor, in een boek kon zetten dat de titel droeg van Livre de mes Fils. Nu, gedurende het proces Gorgulov, nu het opnieuw achter vele ramen ligt, maakte het mij nieuwsgierig. Op de manchette heeft de uitgever nu laten drukken: Ce livre du grand patriote, de l'illustre Français qui est mort stoïquement après avoir donné quatre fils à la Patrie, guidera les enfants de France dans la voie du devoir.
Ik heb het boek gekocht en mijn dwalingen ingezien. De schrijver is nergens zo indiskreet geweest om over de dood van zijn zonen te spreken, ook niet in het nieuwe voorbericht van 1923. Het boek verscheen voor het eerst in 1905, toen Frankrijk wellicht minder bedreigd werd door oorlog dan door ontvolking. En wat de inhoud betreft, waarvan ik nog beduusd ben terwijl ik dit schrijf - neen, met géén mogelikheid had ik kunnen verwachten, zelfs van een politikus, zelfs van een president van de republiek, dat die zó banaal, zó kinderachtig, zó door en door levenloos en geestloos, zó volmaakt zonder persoonlikheid, zó onaantastbaar en mastodonties dom zou zijn.
Er zijn domme boeken waarover men nog lachen kan. Er zijn er
zelfs die op hun manier sympatiek weten te zijn. Maar er bestaat een domheid, zó overtuigd van haar gelijk, van de redding voor alle dommen die zij bevat, en die deze redding tracht te verspreiden in zo rijke stromen, dat zij ons treft als een natuurverschijnsel, als een even vanzelfsprekend als onverklaarbaar kwaad, waarnaar men kijkt met stokkende adem, maar waartegen men geen vinger uitsteekt. Wanneer men een oude vrouw met lepra behebt een kinderasyl zag binnengaan en alle kindertjes knuffelen, zou men op dezelfde wijze verlamd zijn. Dit Livre de mes Fils, in de meest vulgariserende en vulgaire stijl geschreven, immers bedoeld als de ‘laatste waarheden’ en voorschriften van een weldenkend vader aan zijn nageslacht, bevat niet één frase die het tegenspreken waard is. Iedere banaliteit, die hij voor zijn doel: het konfijten van de staatsburger, onderstrepen kon, werd hier met nimmerfalend instinkt bijgezet. Il y a des choses qui ne se discutent pas, staat er ook nog, en men zou het gaan zien als een bizondere gave van God aan de heer Doumer, als dit inderdaad zo was; want hoe zou deze man ook maar iets hebben kunnen toevoegen aan al de palen-boven-water waaruit zijn boek bestaat? De wereld is voor hem verdeeld in diverse landen; elk land heet voor de inboorlingen ervan ‘vaderland’; elke inboorling heeft vier dingen te zijn: mens (d.w.z. wat in dit verband zo heet), stichter van een familie (steeds met het oog op het vaderland), staatsburger en patriot; hiervoor legge hij iedere karaktertrek af, die niet opgesloten kan worden in de engste, burgerlikste, platste kudde-katechismus, die door de engste, burgerlikste en platste hulponderwijzer zou kunnen worden samengesteld. En hij is er dan; en als God en Vaderland hem welgezind zijn, komt hij er ook nog, bijv. hij brengt het tot president van de republiek.
Dit hele boek is te resumeren in één voorschrift: ‘Span alle krachten in om te worden tot een gedisciplineerde, karakterloze, weldenkende imbecil, en prijs u dan gelukkig in de overtuiging dat ik u, en ook mijzelf, in deze staat gelukkig prijs’.
Er zijn mensen, doodgewone, rustige, nette mensen, die toch reeds twijfelen aan de hogere eigenschappen van staatsleiders en soortgelijken. Zij doen beter met Livre de mes Fils van president Doumer niet te lezen, niet zelfs maar in te kijken, op straffe van voorgoed bevestigd te worden in een toch wat eenzijdige opvatting. Dat de man die dit boek kon schrijven, hoofd werd van een staat, is een soort laatste woord van de domheid, iets als een doodvonnis van iedere intelligentie, zonder hoop op appel. Men vraagt zich tenslotte af of Gorgulov dit boek misschien gelezen had; maar ook als dit waar was, als hij dáárdoor bezeten werd door een razernij tegen de domheid, waarbij de laborieuze haat van Flaubert die Bouvard et Pécuchet deed ontstaan kinderspel werd, dan nog zou men alleen willen besluiten tot iets als razende idiotie. Tegen déze overmacht is iedere
strijd nutteloos, dit is de topvorm en tevens de volledige opbrengst waartoe de georganiseerde karakterloosheid van eeuwen in staat bleek; hiertegen te praten zou zijn als wilde men met injekties gratie bijbrengen aan een nijlpaard; dit is de domheid die zelfs door geen parodie te overtroeven zou zijn, en een grijsaard doodschieten die hoogstens als de onverantwoordelike personifikatie rondliep van een zo fataal verschijnsel, is een slechte daad en een nog slechter politiek. De president is bezweken met het historiese woord: ‘Tout de même, tout de même’... Zij die Livre de mes Fils verzuimden te lezen, zoeken naar de diepere betekenis. Ik zoek nog slechts naar de ontwikkelingsgang van de idiotie-Gorgulov. Want deze man, die men, door een bloedneus en een opgezwollen wang, op zijn eerste portretten voor een kompleet monster kon houden, blijkt achteraf nog iets menseliks te hebben in zijn fysionomie. Misschien had hij dit boek zelfs niet ingekeken en was hij, toen hij zijn revolver afschoot, nog een illuzie rijk.
E.d.P
Het links gerichte collectief
Ik meende, dat wij in Nederland voor sommige dingen gespaard bleven; maar dat is ook al een vooroordeel. Op mijn tafel waait in de vacantiemaand Augustus een prospectus van een nieuw maandblad, geheeten Links Richten, en uitgegeven door ‘het arbeiders schrijvers collectief’ van dienzelfden naam, ‘aangesloten bij de internationale bond van proletarische schrijvers’. Over de bedoeling wordt gezegd: ‘Onze medewerkers stellen zich op het standpunt, dat de kunst gebruikt dient te worden als wapen in den klassenstrijd, in dienst van de proletarische beweging.’ Deze woorden klinken verre van nieuw; maar het ‘collectief’ is voor Nederland nog niet afgezaagd, en daarom vragen wij ons onmiddellijk af: wat is zulk een collectief; wie commandeert het; hoe weten de gezamenlijke collectivisten precies, wat links is; wat mag in het collectief ieder nog voor zich en wat mag perse niet, als het heele collectief niet wil; hoe handelt het collectief met de waarheid, als die toevallig eens een wapen is tegen den klassenstrijd; welke gedachten mag het collectief denken, zonder ongehoorzaam te zijn of zijn dienstboderol voorbij te schieten? Enzoovoort, enzoovoort.
Nu was het laatste collectief, dat ik gezien heb, het collectief der 28 Schoonheidskoninginnen te Spa, waarvan, gelijk men weet, Miss Turkije tot Miss Univers is gekozen. Dit collectief had veel van een meisjeskostschool hoogste klasse; de collectivistes werden in een speciale collectieve touring-car rondgetoerd en zij logeerden collectief in het Palace Hôtel des Bains. Naïeve menschen stellen zich wellicht voor, dat deze schoonheidskoninginnen worden gehouden om de
zinnen te prikkelen, of de solide burgers in verleiding te brengen. Niets is minder waar; zij, die zoo oordeelen, vergeten de eigenschappen van het collectief, de vakvereeniging. Wie 28 koninginnen bij elkaar geladen ziet in een autobus, ziet geen schoone vrouwen, hij ziet slechts de kostschool, het hoenderpark, de bijenkorf, het vrachtje, het zoodje, kortom: het collectief. Misschien is elke Miss op zichzelf een verleiding, en Miss Univers een verleiding zelfs voor millionnairs; maar ik garandeer u, dat in het schoonheidskoninginnencollectief alle persoonlijke bekoring is uitgesloten.
Weliswaar zal het links gerichte arbeiders schrijvers collectief zich niet laten rondtoeren; het zal ook geen reclame maken voor de baden te Spa, maar meer speciaal voor de befaamde russische kuur waarschijnlijk; het zal een verblijf in welk Palace-hôtel ook verontwaardigd afwijzen, als zijnde uiterst on-links gericht en in strijd met zijn hooge idealen. Maar wij hadden het nu niet over die idealen, maar over het collectief, dat een collectief is, waar en wanneer ook. Zet ik Miss Joego-Slavië of Miss België ergens los neer, dan zal zij zich op haar persoonlijkheid moeten verlaten, naar haar persoonlijkheid worden geapprecieerd of versmaad; zet ik Jef Last of Joris Ivens ergens los neer, dan.... men vulle zelf maar in, het verschil betreft hoogstens de qualiteit der idealen. Maar zet ik hen in de snaterende eendenkooi, het collectief, dan snateren zij met hun twintigen of dertigen, aangegaapt door het publiek, sterk door hun onnoozele snater-solidariteit, op elkaar leunend en elkaar ‘aanvullend’ met gesnater, na-snaterend, wat Loenatsjarski of Egon Erwin Kisch hebben voorgesnaterd, en heilig overtuigd, dat hun collectief zich naar de betere wereld snatert. Men verheugt zich op het schouwspel: twee collectieven, die elkaar collectief snaterend tegenkomen, hun touring-cars stilzetten en nu tegen elkaar op gaan snateren, gedirigeerd resp. door Miss Univers en Peter Alma...
En nu zal het links gerichte collectief wel op zijn achterste beenen gaan staan (hoeveel beenen zijn het niet!), omdat ik zijn waarden vulgairweg gelijkstel met die van kapitalistische reclamejuffrouwen; dat hoort bij zijn massalen ernst en zijn verantwoordelijkheidsgevoel. Maar toch wil ik hieraan nog gratis één advies toevoegen, en wel dit; de eenige manier, om een collectief tenminste een serieus voorkomen te geven is: uniformen, nummers, petten, gekleurde hemden en platgeslagen gezichten. Zonder dat gaat het niet, blijft men steken in het dilettantisme van het gemeenschapsgevoel en de rest...
Maar wat er ook van terecht kome: Nederland hééft zijn collectief! Eindelijk!
M.t.B.