[p. 808]

Panopticum

In Memoriam Carry van Bruggen

De dood heeft Carry van Bruggen weggenomen, nadat zij sinds geruimen tijd door haar ziekte uit het openbare leven was verdwenen; daarom zal het bericht van deze gebeurtenis misschien minder direct treffen dan anders het geval geweest zou zijn. Er ligt al zooiets als historie tusschen haar laatsten roman Eva en dit einde, waarop men zich onwillekeurig voorbereid voelde.

De gestorven schrijfster is voor mij de auteur van Prometheus. Ik heb meer critiek op dit boek dan eenige jaren geleden; maar het blijft voor mij onveranderlijk hetzelfde in dit opzicht: dat het geschreven is door een onafhankelijke, strijdbare persoonlijkheid, bezeten door één idee, die van de controverse individualiteit-collectiviteit. Eigenwijze philosophen hebben aanstonds iets van ‘dilettantisme’ gemompeld, toen het verscheen en het genegeerd, omdat het niet de tale Kanaäns sprak, waarin zij zich uitdrukten. Belachelijk is dit belangrijke werk genegeerd, dat ongetwijfeld het levenswerk van de schrijfster is geweest en ver uitsteekt boven zelfs haar beste romans Heleen en Eva. Daarin bleef toch, met alle verschillen, de hollandsche romanschrijfster aan het woord; alleen wat in Heleen en Eva ‘prometheïsch’ is, onderscheidt zich qualitatief van onze St. Nicolaas-producties; en al is dit genoeg, een essentieel toonverschil is er niet. In Prometheus leert men haar op haar best kennen.

Zooals Carry van Bruggen zich uitte in Prometheus, zoo herinner ik mij haar van een enkele persoonlijke ontmoeting: spontaan, agressief, polemisch en vol humor: geen aristocrate en met iets van de ‘algemeene ontwikkeling’ in haar optreden, maar vol aanstekelijke levendigheid, die mijn academische vooroordeelen destijds in heftige beroering bracht. Het element ‘gezond verstand’, dat in haar beste werken zoo duidelijk aan het licht komt, maakte ook een gesprek met haar tot een stimuleerende gebeurtenis; zij koos geen omwegen, maar viel met de deur in huis en ontzag geen enkelen deftigen term, dien men haar wilde voorhouden. Men kan zich dan ook de bekommering voorstellen, die haar Hedendaagsch Fetichisme bij de eerzame taalaanbidders verwerkte, vooral waar zij het waagde een onsterfelijken regel van den onsterfelijken Kloos met veel gezond verstand in de buurt van doodgewone dingen te brengen. Carry van Bruggen liet zich als theoretica nooit imponeeren door een interessant en smartelijk verwrongen gezicht; haar schrijfwijze was geen symptoom van oppervlakkige begeerte naar populariteit, maar zij was van nature algemeen verstaanbaar, omdat zij het specialistenjargon had doorzien. Algemeen verstaan heeft men Prometheus dan ook allesbehalve; voor het publiek bleef zij (wat zij òòk was) de schrijfster van De Verlatene en dergelijk soort derderangs-litera-

[p. 809]

tuur, de collega van de geregelde boekenleveranciers. Maar het valt mij gemakkelijk, dit alles bij haar dood te vergeten; ik herdenk haar hier met dankbaarheid om haar bijzondere persoonlijkheid en haar Prometheus.

 

M.t.B.

Polemiek en tijdschriftleiderschap

Een jaar nu ben ik redakteur van Forum; ik heb mij nog niet aangewend om overal te komen met een leren zak die van boeken en papieren barst, maar of ikzelf het wil of niet, mijn ‘post’ schijnt er een te zijn vol verantwoordelikheid. Ik mag tot mijn eigen instruktie niet meer noteren dat de houding van literator A. mij grotesk lijkt en het laatste boek van B. een lor, want op slag treed ik dan op als expert in grotesken en lorren; als ik krities proza bedrijf dat ik mijlen verwijderd weet van de fameuze ‘voorlichtende objektieve kritiek’, en dat ik ook niet eens ‘essay’ zou willen noemen, liever nog ‘gedrukte opinie’ of zo, ontmoet ik iemand die mij af en toe leest, en die dus het recht heeft mij te verwijten: - U schrijft geen opbouwende kritiek! - Een tijdschriftleider heeft een taak; hij schijnt niets meer voor zichzelf te mogen doen, altans binnen zijn tijdschrift en binnen de literatuur; als hij alleen maar had willen schrijven, waarom werd hij dan tijdschriftleider? Een tijdschrift dat zich respekteert, vertegenwoordigt een richting, een tijdschriftleider vertegenwoordigt zijn tijdschrift. Vóór men het zelf weet, is de accoustiek van de kamer, is de hele kamer in een publieke zaal veranderd, men spreekt al van een kateder terwijl men nog dacht met zijn vrienden te konverseren, en dit alles omdat men zijn naam heeft laten drukken op de omslag van een regelmatig terugkerend agglomeraat van ‘bijdragen tot de literatuur’.

Forum was zo onvoorzichtig een soort programma voorin het eerste nummer te zetten, Forum vertegenwoordigt nu dus een richting en zelfs een genre; de Nederlandse literatuur telt, als men sommige afficionado's geloven mag, tegenwoordig een Forum-mentaliteit meer, een Forum-poëzie, en ‘dertigers’, en ‘ventisten’. Ter Braak is wat roekeloos omgesprongen met het woord ‘vent’; vandaar de laatste titel, waar overigens niets tegen is, en die niet eens vernederender klinkt dan ‘nieuwegidsers’, ‘bewegers’ of ‘stemmers’. Er is in het afgelopen jaar betrekkelik weinig ‘gekreëerd’, veel gekritiseerd en misschien nog meer gepolemiseerd, zoiets houdt de levende letteren levend. Op iedere hoek van de straat vindt men gelukkig nog een mijnheer, die op het juiste ogenblik verklaren zal, dat dit alles met de Ware Kunst niets te maken heeft.

In het programma van Forum stond, dat de redaktie zich in bepaalde omstandigheden niet afkerig zou betonen van polemiek. Waarom zou zij ook? de polemiek is een voortreffelike manier om ideën te luchten met een maximum van reële belangstelling en een minimum van nutslezerij; zij kan in twee opzichten voldoen, speku-

[p. 810]

latief en lyries, en is grofweg te verdelen in twee kategorieën: de ‘hogere’, waarin men in de eerste plaats ideën zegt, maar het oor van de tegenpartij benut als een soort reden van bestaan, een lokaliserend es bijgevolg koncentrerend voorwerp, zonder hetwelk men al die ideën (waarvan de opstopping toch zoveel last kan bezorgen) misschien niet, of niet zo duidelik zou zeggen, de ‘lagere’, waarin men als het ware de ideën benut om het oor met enig recht te mishandelen. Deze lagere soort nu is nauwer verwant aan de lyriek, behoort geheel tot dezelfde familie, ofschoon zij veel minder geniet van een traditionele publieke achting; maar, zoals het met lagere dingen meer gaat, het gemis aan achting wordt ook hier vergoed door een veel sterkere nieuwsgierigheid. Het is wonderlik, zo gretig als de verachters der polemiek over het algemeen juist de rubrieken lezen, waarin zij welig tiert. Een afbrekend artikel is in direkte lijn niet opbouwend, een persoonlike aanval meestal niet waardig; de vraag is alleen of men, filosofies of menselik, van de superioriteit an sich van waardigheid en bouwen overtuigd kan zijn. Als het afbetalen van een schuld, volgens een logika die altans door geen vakman wordt betwist, een zich verrijken heet, welke positieve kwaliteiten mag men dan niet toekennen aan de onwaardige bejegening van wat men vooral niet op voet van gelijkheid kan tegemoet komen, of in het bombarderen van een domheidsbolwerk? Het is niet alleen een kwestie van temperament, zoals men zich in oppervlakkigheid zou kunnen wijsmaken, de prestatie van het individu in kwestie, het wie, is ook hier het enige dat beslist - juist omdat een redelike verdediging zelfs van de lagere polemiek zo weinig bezwaar oplevert. Er bestaat een polemiese lyriek, van een kracht en een grootheid, die door weinig berijmde wolkenbestijgingen wordt geevenaard. (- Maar ik hou niet van al die polemiek! zegt de mijnheer van de Ware Kunst, als zijn waardigheid het karakter heeft aangenomen van een paraplu die als wapen gebruikt werd.)

Dit wil niet zeggen dat van Saturnus uit beschouwd de lagere polemiek niet nutteloos zou zijn. De hogere evenzo, trouwens. De lyriek niet minder. En de poëzie, en al de meesterwerken van deze wereld, die zoveel tranen en zweet gekost hebben, het moet alles zelfs even onbelangrijk zijn, als men maar hoog genoeg op Saturnus zit. Wij leven helaas in dit ogenblik op deze wereld, in de levende letteren van Nederland. De lagere polemiek doet zich dan voor als een genre dat misschien te veel, maar zeker te slecht, beoefend wordt; de hogere wordt wat minder beoefend, hoewel niet minder slecht. Er zijn weinig polemisten die erin slagen de idee dood te slaan met de tegenstander, maar er zijn er misschien nog minder die de idee in hem doodslaan zonder hemzelf te deren. En een persoon, in Nederland vooral, zit meestal zo vast aan zijn idee! men hoeft de idee nog niet eens met bizondere kracht te haten om dan weinig behagen te scheppen in de persoon; en toch geloof ik dat er meer personen zijn

[p. 811]

die ons verzoenen met hun ideën, dan andersom, als men het mij vraagt.

Aan de vooravond van een nieuwe jaargang (hoe sierlik drukt de tijdschriftleider zich uit eer hij het zelf weet) vraag ik mij af welk gedrag mij verder het beste voegt. Mijn verantwoordelikheid drukt zwaar op mijn polemiese ader; anderzijds zou ik misschien minder tot de polemiek genood worden zonder deze verantwoordelikheid. Het is een idee dat mij met weemoed vervult: aangerand te worden als tijdschriftleider, door mensen die mij zonder tijdschrift nogal rustig mijn gang lieten gaan. Het is of ik een stuk Forum word, en bij dat gevoel wordt mijn huid dik, mijn geest traag, mijn pen loom - als in het geval van die brave Anton van Duinkerken, die als leider (hij ook) van De Gemeenschap zo dapper zijn plicht deed toen hij mij ‘behagelde’ met de hartelik-overtuigde domheid waarmee hij nu al jaar en dag Utrecht en Brabant verrukt. Neen, de groei van mijn verantwoordelikheid bezorgt mij een drang om geruime tijd te rusten op mijn polemiese lauweren, om het nogmaals te zeggen met gevoel en waardigheid. Misschien schrik ik af en toe nog wel op - als tussen deze lauweren een tè kwaadaardig insekt mij bezoeken komt - maar mijn bedoelingen, aan de vooravond van deze twede jaargang - en daarom alleen schreef ik dit stukje - zijn meer dan tijdschriftleiderachtig goed.... Wat mij hierna blijft puzzlen is het gevoel van voldoening, waarmee men ieder nieuw nummer ontvangt van het tijdschrift dat men ‘leidt’.

 

E.d.P.

Salverda contra Multatuli

Prof. Salverda de Grave heeft zich van zijn vaderlandschen plicht gekweten door voor de serie Les États Contemporains een inlichtend boekje te schrijven over La Hollande, dat dus den Franschman moet laten weten, wat er hier alzoo te koop is. Het is uiteraard een zeer net en onbelangrijk boekje geworden, waarvan men zich na lezing ongeveer niets herinnert, behalve één zin: À La Haye, Het Vaderland est beaucoup lu. Ik weet niet waarom mij dat zoo trof, maar het trof mij zoo.

Er figureert in dit geschrift natuurlijk een hoofdstuk over Les Lettres, les Arts, et la Science, dat mij evenmin aanleiding tot bijzondere commentaar zou geven, ware het niet, dat het als objectieve waarheid weer eens eenige dikke vooroordeelen exporteert. De heer Salverda, die voor ieder een zacht woordje over heeft, krijgt het op pag. 156 plotseling met Multatuli aan den stok, Douwes Dekker, qui a eu son heure de célébrité, grâce à son roman Max Havelaar, dans lequel il fustigeait les abus du système gouvernemental aux Indes Néerlandaises. Il a été longtemps l'idole de la jeunesse, qui voyait en lui le prophète de l'athéisme et dont l'inexpérience ne reconnaissait pas ce que les observations, parfois géniales, de l'auteur

[p. 812]

cachaient de dilettantisme. Terwijl dan even verder de loftrompet voor Robbers tot en met Top Naeff wordt gestoken en de heer S. de geheele litteratuur na van Schendel afdoet met de volgende woorden: Il y aurait à citer, parmi les productions récentes, les romans de Mme van Ammers et de Mme Boudier, qui font revivre pour nous, successivement, plusieurs générations d'une seule famille et qui contiennent des peintures très suggestives de milieux d'autrefois.

Dat prof. S. de romans van mevr. Van Ammers-Küller zoo merkwaardig vindt, verwondert ons na zijn uit den treure voortgebabbelde domheid over Multatuli allerminst; die romans zijn n.l. niet bepaald ‘l'idole de la jeunesse’ en verbergen ook geen dilettantisme, omdat zij hol klinken en in het geheel niets te verbergen hebben. Had Multatuli toch maar zijn best gedaan verschillende generaties van één enkele familie te laten herleven in plaats van de generatie der Droogstoppels en Slijmeringen te vermoorden, dan had ook hij zijn schouderklopje mee naar Frankrijk kunnen nemen! Nu echter moet hij het tegenover de degelijke dames als dilettant afleggen om prof. S. aan het Legioen van Eer te helpen, als hij dat niet reeds lang heeft; en de eenige auteur uit onze negentiende eeuw, waarop wij tenminste met eenigen trots zouden kunnen wijzen tegenover het buitenland, wordt aldus weer naar de rommelkamer verwezen om boete te doen voor de jongelui, die hem destijds wat luidruchtig en oncritisch bemind hebben. Het wordt werkelijk tijd, dat tegen dezen cultureelen export belangrijke tariefmuren worden opgericht!

 

M.t.B.