[p. 355]
Gedicht
Ik hoor u door de groote kamers dwalen
waar uw vreemd hart zich wenden kan noch
keeren.
Wij smalen, maar het schijnt u niet te
deren.
Wij voelen deernis, maar gij schijnt te
smalen.
Hoe sterker hart hoe eerder het de kwalen,
die 't kwellen met zijn eigen kracht,
verteren.
Ik hoor u door de groote kamers dwalen
waar uw vreemd hart zich wenden kan noch
keeren.
In een der kamers laat de maan haar stralen
in plassen vallen, als verkilde meren.
Er is iets dat u over poogt te halen,
er is iets dat nog poogt u te bezweren,
terwijl uw hart zich wenden kan noch keeren.
Cola Debrot