FEBR.-MAART
NUMMER 2-3
DE GEMEENSCHAP
MAANDSCHRIFT VOOR KATHOLIEKE RECONSTRUCTIE
ONDER REDACTIE VAN JAN ENGELMAN, HENDRIK KUITENBROUWER, WILLEM MAAS, LOU LICHTVELD EN C. VOS
Het spel van den Vreemdeling Een middeleeuwsch Paaschspel
De uiterlijke plechtigheden der liturgie zijn voor een niet gering deel gegroeid uit de behoefte aan het gewone volk aanschouwelijk voor te stellen de gebeurtenissen en Geheimen uit het leven van den Heiland, uit de noodzakelijkheid van volksleering; want de overgroote massa kon niet lezen - bovendien de geschreven boeken waren kostbare schatten, niet in 't bereik van een ieder.
't Is dan ook niet te verwonderen, dat de drie alles-beheerschende gebeurtenissen uit 't leven van Christus: Zijn Geboorte, Zijn H. Passie en Zijn Verrijzenis reeds vroeg zoo duidelijk mogelijk werden herdacht in eenvoudige, maar zuiver-sprekende uitbeelding; en 't ligt voor de hand dat juist de tot-het-volk-sprekende passages steeds werden beklemt. De Liturgie zelf werkt deze dramatische ontwikkeling in de hand: de meer plechtige voordracht van 't Passieverhaal,6 de Voetwassching, de Kruisaanbidding, de plechtigheden van den Paaschnacht, (Paaschavond), enz. Vele Evangelieteksten bovendien zijn zóó dramatisch, dat men het gesprokene slechts behoeft te verdeelen over 2-3 personen om een heel levendig tafereel vol actie te hebben.
De ontwikkeling gaat verder als een gedeelte van het Officie, dat er zich bijzonder toe leent, of dat met opzet zóó gemaakt was, gaat gezongen worden door 2 of 3 verschillende personen. Zoo b.v. de Kerstantifoon:
Het Koor:
Waarop de Herders antwoorden:
of de zéér-sprekende tekst van het Lucas-Eangelie waarin de episode der beide Emmausgangers voorkomt.
Al heel spoedig komt er meer bij - en in 't begin natuurlik overal verschillend: elke domkerk en abdij deed zooals de kunstzin en 't genie van den régisseur (in casu den Cantor) 't hem ingaven en de middelen van Kapittel of Vader Abt veroorloofden, of ook al zooals 't in de naburige stad geschiedde. Natuurlijk: die van Luik hoorden, dat er in Maastricht zoo'n schoon Paaschspel was gespeeld; dat werd natuurlijk overgeschreven of vergeleken. - En die van Maastricht hadden weer gehoord, dat ze in Tongeren nog iets er bij deden, dat er zoo'n schoone troop bij was, enz. enz.
Het gevolg van dit onafhankelijke ontstaan en deze wisselwerking was tweevoudig: langzamerhand krijgen zekere liturgische spelen een zeker ‘fonds commun’ - men vindt ze naar de hoofdlijnen zoowat overal gelijk - máár - ook overal met varianten.
In het begin hield men zich nog aan den tekst van Officie en Evangelie. Maar het duurt niet lang of er komen eigengemaakte stukken bij - de tekst van 't Evangelie wordt geversificeerd - er komt rijm in; een verder populair element vormen enkele speciale volks-attractie-nummers - zoo b.v. de Wedloop der Apostelen Sint Petrus en Sint Jan naar 't heilig graf - of de koopman van reukwerken die aan Maria Magdalena zijn waar aanbiedt; men begrijpt: hier zijn we al heel dicht bij 't komische element dat er op den duur natuurlijk ook in moest komen, dat echter al heel spoedig van een liturgisch spel niet veel liturgisch overliet.
Waar en hoe en wanneer juist het liturgisch spel zich zelfstandig ontwikkeld heeft, moge een ‘quaestio elegans’ zijn voor de geschiedkundigen, voor ons doel is 't voldoende vast te stellen, dat rond 1000-1100 zeer vele kerken een Kerst- of (en) Driekoningenspel hebben (in Frankrijk vooral ‘Festum Stellae’) en een Paaschspel, dat vooral in de Germaansche landen zich ontwikkelde tot het
dubbele spel, thans nog op vele plaatsen in Duitschland in gebruik: de verheffing van het Kruis of het H. Sacrament uit het Graf - als symbolische voorstelling van Christus' Verrijzenis - dit had (heeft) plaats vóór de Metten van Paaschnacht - en na het 3e Responsorium der Metten het bezoek aan het H. Graf door de 3 Maria's, met het bekende:
de Engelen:
de 3 Maria's:
de Engelen:
Dan volgt de sequentie ‘Victimae paschali’, afwisselend gezongen door de 3 Maria's - Koor en Cantor. - Voor den 2en Paaschdag 's avonds had men hier en daar het spel van den Vreemdeling.
Uit de bijna algemeene verbreiding der Paaschspelen kan men opmaken hoe ze ‘er in gingen’ bij 't volk. En geen wonder! 't Was 40 dagen Vasten geweest, wat o.m. voor de Middeleeuwen wilde zeggen: 40 dagen geen ‘muziekmis’ gehad, in den vorm van tropen of contractus, 40 dagen lang geen feest gehad en nu, na het hartelijke meeleven met de Passietafereelen en den blijden Alleluia-zang, nog de groote attractie van het spel. Men bedenke, dat onze Voorvaderen meer tijd hadden als wij! dat zij niet naar feestvergaderingen of voetbalmatchen hoefden te gaan.
En de Kerkelijke Overheid was paedagogisch genoeg om deze liturgische extra-liturgica niet tegen te gaan. 't Was immers een machtig middel tot volksonderricht, 't was de latere ‘Prentenbijbel’, de ‘groote feestpreek’ op de Verrijzenis der Heeren, het ‘feestartikel’ in het Paaschnummer van de krant.
Een van de minder bekende Paaschspelen is dat van de Emmausgangers, beter bekend onder den titel van: Spel van den Vreemdeling (Ordo ad peregrinum faciendum).7
Een dergelijk spel is in 1861 door D. de Coussemaker gepubliceerd naar 12-eeuwsch handschrift van een Fransche abdij,8 en, bewerkt
door den Cantor der Abdij van Afflighem, opgevoerd gedurende de liturgische week te Leuven in 1910.9
De tekst van De Coussemaker is waarschijnlijk ouder, of althans van een spel, dat nog tamelijk in de eerste ontwikkelingsperiode verkeert. Op enkele uitzonderingen na zijn bijna alle teksten letterlijk aan Evangelie en liturgie ontleend.
De tekst en muziek die we hier publiceeren zijn van twee handschriften der Parijsche Bibliothèque Nationale. Het eene behoorde aan het ‘Kapittel van Beauvais’ (Bellovacum) en is volgens het schrift van 't begin der 12e eeuw (Nouv. Acq. Lat. 1064 f. 8-11v); het tweede is een brevier van ‘Saintes’ der 14e eeuw (Bibl Nat. 16309 f. 604r ss). Om verschillende redenen zijn deze teksten waard gepubliceerd te worden.10 Eerstens stamt de tekst waarschijnlijk uit een later ontwikkelingsstadium. De meeste Evangelie- en liturgieteksten zijn ‘bewerkt’, zijn metrisch en rijmend gemaakt, maar toch zóó dat de Evangelietekst bijna woord voor woord gevolgd is. De twee eerste deelen, tot aan n. 23 zijn geheel gebaseerd op Luc. 24, 13-29; aan de derde Verschijning ligt Joh. 20, 24-29 ten grondslag. Een duidelijk teeken van de latere ontwikkeling kan men zien in no. 11 (zie tekst hierachter): het Evangelie zegt eenvoudig: ‘En beginnende met Moses en al de profeten, verklaarde Hij hun wat in alle Schriften over Hem voorspeld was.’ Dit is natuurlijk voor een ‘bewerker’ niet voldoende - hij geeft dan ook in duidelijke woorden de voorspellingen van Moses en Isaias.
Verder heeft 't spel zich uitgebreid, zóó dat 't niet zonder meer ‘het Spel van den Vreemdeling’ kan genoemd worden. Klaar en duidelijk teekenen zich 3 tafereelen af: aan 't slot van elk openbaart zich de Heer. De beste benaming zou misschien zijn: ‘Spel der 3 Verschijningen des Heeren.’
Ook de muziek is interessant. Datgene wat 't koor zingt, nl. beschouwingen en aanvullingen, de ‘narratieve’ rol, alsook de letterlijk overgenomen teksten der liturgie, hebben de respectievelijke liturgische melodie. De andere geversificeerde teksten hebben een soort Hymnus-melodie, eenvoudig van bouw, hier en daar het simpele recitatief naderend; en 't is opvallend dat 't juist die teksten zijn die het dramatisch gedeelte betreffen. Dit is ongetwijfeld gedaan om aan de
handeling meer vrijheid te laten, het dramatisch gedeelte meer relief te kunnen geven.
Hier en daar is de metrische bewerking natuurlijk ietwat stijf en stroef - doch over 't algemeen is ze vlot en vloeiend, en heeft nog àl de bekoorlijkheid bewaard van ongekunstelde, primitieve naievieteit. - Dat het spel in de kerk gespeeld werd, blijkt hieruit, dat 't zoo zuiver liturgisch is gehouden, blijkt uit de samenwerking met het koor, waaraan de strikt liturgische teksten zijn voorbehouden, het eindigen met de oratie, bovendien talrijke kleinere spel-aanwijzingen geven dit duidelijk aan - zie b.v. no. 19.
De naam van den compilator of bewerker is niet bekend; doch dit is zeker, dat 't iemand geweest is met fijnen kunstzin en 'n innig gemoed, die de kunst verstond voor en tot het volk te spreken, die wist wat volksonderrichting en volksvermaak was.
De tekst die hierachter volgt is bijna geheel uit het eerste handschrift, dat van Beauvais, op 2 plaatsen (nl. no. 2 Tertia dies est, en no. 12 Cum autem) is hij aangevuld uit het tweede handschrift, het 14e-eeuwsche brevier. Verder zijn er nog enkele varianten, die ik achterwege liet, wijl de bedoeling niet is een wetenschappelijke, kritischjuiste lezing te geven.11
In 't tweede handschrift is de tekst bovendien zeer onnauwkeurig en 't geheel veel korter. Na de 2e Verschijning des Heeren eindigt het met 't zingen van Magnificat en de Oratie van Paschen, en de heele Thomas-scène blijft achterwege.
Het verschil van titel der beide handschriften is vreemd: Het eerste heeft eenvoudig: ‘Ordo ad peregrinum in secunda feria paschae ad vesperas’ - wat men 't beste zou vertalen met: ‘Hoe men 't spel van den Vreemdeling moet spelen op 2en Paaschdag bij de Vespers’. Het tweede handschrift zegt: ‘Quando fiunt peregrini non dicitur prosa. Sed peregrini de foris veniunt canendo ista: Tertia dies est quo haec facta sunt.’ ‘Als 't spel van de Vreemdelingen wordt gegeven, zingt men geen prosa. Maar de Vreemdelingen komen van buiten, terwijl zij zingen: Dit is reeds de derde dag, dat dit alles geschied is.’
De leerlingen worden (in 't 2e hs.) overal peregrini genoemd, Christus echter Dominus; dit wijst er op, dat óf de copist zich vergist heeft met 't overschrijven, òf dat de oorsprong van het spel en zijn benaming den schrijver geheel ontgaan zijn.
Een aparte onnauwkeurigheid is ook het begin: De vreemdelingen
(= de leerlingen) komen van buiten terwijl zij zingen: Tertia die... Dit is reeds de 3e dag, dat dit alles geschied is! Men vraagt natuurlijk direct. Wat dàn? en 't spreekt van zelf dat ‘dit alles’ vooraf is gezongen en meegedeeld aan den toeschouwer. (In 't 1e hs.) ‘Dit alles’, het Lijden des Heeren, wordt verhaald in de eerste strofen van den Hymnus ‘Jesu nostra redemptio’ (volgens de oude vóór-Urbaansche lezing), dien de beide leerlingen zingen.
Bij 't spel, dat opgevoerd werd te Leuven in 1910 zong men in plaats van ‘Jesu nostra redemptio’, den hymnus: ‘Salvo dolorum turbine’ - den Vesper-hymnus van het Passie-Officie van O.H. Jesus Christus, waarin de kruisiging, kruisdood en natuurwonderen na Christus' dood beschreven worden. De letterkundige waarde van dezen tekst staat echter onder den hymnus ‘Jesu nostra redemptio’; maar voor de logische opeenvolging is ‘Salvo dolorum turbine’ beter. In de 3e stroof immers van ‘Jesu nostra redemptio’ zingen de leerlingen reeds van de Verrijzenis des Heeren en Zijn triomf op den dood - en even later beginnen zij te klagen, dat hun illusie verdwenen is! Maar de tekst zelf is veel inniger en dieper - en voor den geloovigen toeschouwer gaf 't niet veel dat de logica een paar gekke sprongen deed - 't was hen immers niet te doen om een volgens-de-regelen-zuiver-dramatische kunst te geven.
In het 1e hs. staat de zin ‘Tertia dies etc.’ dáár, waar S. Lucas hem heeft staan - n.l. als de leerlingen tot Christus klagen; in het 2e hs. staat hij bovendien aan het begin, als inleiding op Christus' vraag: Qui sunt hi sermones, zie hierachter no. 2 en 3.
Voor de muziek van ‘Christus resurgens’ (no. 30) stonden slechts de eerste noten aangegeven; daar deze echter met geen thans bestaande melodie (van dezen tekst) overeen kwamen, heb ik eenvoudig de muziek genomen van de Communie-antifoon van Feria 4 na Paschen daar die van 't gelijknamige Responsorium wel wat moeilijk is. Na de Oratie kan men heel gevoeglijk sluiten met Benedicamus Domino, Alleluia. Alleluia.
Is dit spel heden nog opvoerbaar?
Wel wis en waarachtig - doch 't eischt een geheel eigene voorbereiding - een eigen sfeer.
Vooreerst is absoluut noodzakelijk dat de spelers verstaan wat ze zingen - dit is feitelijk de grondwaarde - zonder deze is wijding en pieteit òf uitgesloten - òf valsch. - Vooral Christus moet waardig zijn. Het tafereel, waarin Christus zich voor de eerste maal openbaart, bij het breken van het brood, is een delicate scène: hierin laat men zich het best door een fijn-voelend,
kunstzinnig priester leiden. Voor de beide leerlingen kan de toon iets levendiger zijn - vooral in den dialoog op weg naar Emmaus. Ook de Thomas-scène levendig - maar met wijding - en zonder overdrijving.
Over 't algemeen - vooral in de quasi-recitatieve gedeelten is de tekst hoofdzaak: dus een zuivere dictie, een gesproken melodie. Voor hen die niet gewend zijn aan het Gregoriaansch rythmus, slechts deze aanwijzingen. Alle achtste noten zijn ongeveer even lang; het eind der zin wordt ingeleid door een even merkbaar ritardando; men hoede zich vooral groepen van 3 noten als triolen te zingen of eenige ‘maat’ er in te willen brengen! Een zacht orgelspel, in handen van een kundig organist, kan als intermezzo een zeer goed effect hebben.
Wat de toonshoogte betreft: deze is niet absoluut; men kan 't hooger of lager zingen naargelang de stemmen der spelers. Waar de stemmen het echter toelaten is een geleidelijk hooger gaan (zooals getransponeerd is in de bijgegeven muziek) niet van slechte werking.
De handelende personen en het koor worden m.i. het best gekleed in een albe. Wat de plaats van handeling aangaat: het spel veronderstelt een kerk - dus 'n groote ruimte, die door 'n sobere, stijlvolle aankleeding den indruk wekt van een kerk - of minstens niet stoort. Van de inleidende Hymne zou misschien 1 of 2 strofen door het koor gezongen kunnen worden.
fr. ELISEUS BRUNING,
O.F.M.
Rome.
Ordo ad peregrinum in secunda feria Pasche - ad vesperas.
Hoe men op tweeden Paaschdag bij de vespers het spel van den vreemdeling moet spelen.
Tweede verschijning.
Derde verschijning.
Van dit artikel worden eenige overdrukken in den handel gebracht á ƒ 0.90. Aan te vragen bij de administratie van dit blad.
Ook de melodie van het 2e deel: Nonne haec, etc. is letterlijk uit de liturgie overgenomen.