[p. 33]

FEBR.-MAART

NUMMER 2-3

DE GEMEENSCHAP

MAANDSCHRIFT VOOR KATHOLIEKE RECONSTRUCTIE

ONDER REDACTIE VAN JAN ENGELMAN, HENDRIK KUITENBROUWER, WILLEM MAAS, LOU LICHTVELD EN C. VOS

Het spel van den Vreemdeling Een middeleeuwsch Paaschspel

De uiterlijke plechtigheden der liturgie zijn voor een niet gering deel gegroeid uit de behoefte aan het gewone volk aanschouwelijk voor te stellen de gebeurtenissen en Geheimen uit het leven van den Heiland, uit de noodzakelijkheid van volksleering; want de overgroote massa kon niet lezen - bovendien de geschreven boeken waren kostbare schatten, niet in 't bereik van een ieder.

't Is dan ook niet te verwonderen, dat de drie alles-beheerschende gebeurtenissen uit 't leven van Christus: Zijn Geboorte, Zijn H. Passie en Zijn Verrijzenis reeds vroeg zoo duidelijk mogelijk werden herdacht in eenvoudige, maar zuiver-sprekende uitbeelding; en 't ligt voor de hand dat juist de tot-het-volk-sprekende passages steeds werden beklemt. De Liturgie zelf werkt deze dramatische ontwikkeling in de hand: de meer plechtige voordracht van 't Passieverhaal,6 de Voetwassching, de Kruisaanbidding, de plechtigheden van den Paaschnacht, (Paaschavond), enz. Vele Evangelieteksten bovendien zijn zóó dramatisch, dat men het gesprokene slechts behoeft te verdeelen over 2-3 personen om een heel levendig tafereel vol actie te hebben.

De ontwikkeling gaat verder als een gedeelte van het Officie, dat er zich bijzonder toe leent, of dat met opzet zóó gemaakt was, gaat gezongen worden door 2 of 3 verschillende personen. Zoo b.v. de Kerstantifoon:

[p. 34]

Het Koor:

 
Quem vidistis, pastores?
 
dicite, annuntiate nobis,
 
in terris quis apparuit?

Waarop de Herders antwoorden:

 
Natum vidimus,
 
et choros Angelorum
 
collaudantes Dominum;
 
Alleluia, alleluia!

of de zéér-sprekende tekst van het Lucas-Eangelie waarin de episode der beide Emmausgangers voorkomt.

Al heel spoedig komt er meer bij - en in 't begin natuurlik overal verschillend: elke domkerk en abdij deed zooals de kunstzin en 't genie van den régisseur (in casu den Cantor) 't hem ingaven en de middelen van Kapittel of Vader Abt veroorloofden, of ook al zooals 't in de naburige stad geschiedde. Natuurlijk: die van Luik hoorden, dat er in Maastricht zoo'n schoon Paaschspel was gespeeld; dat werd natuurlijk overgeschreven of vergeleken. - En die van Maastricht hadden weer gehoord, dat ze in Tongeren nog iets er bij deden, dat er zoo'n schoone troop bij was, enz. enz.

Het gevolg van dit onafhankelijke ontstaan en deze wisselwerking was tweevoudig: langzamerhand krijgen zekere liturgische spelen een zeker ‘fonds commun’ - men vindt ze naar de hoofdlijnen zoowat overal gelijk - máár - ook overal met varianten.

In het begin hield men zich nog aan den tekst van Officie en Evangelie. Maar het duurt niet lang of er komen eigengemaakte stukken bij - de tekst van 't Evangelie wordt geversificeerd - er komt rijm in; een verder populair element vormen enkele speciale volks-attractie-nummers - zoo b.v. de Wedloop der Apostelen Sint Petrus en Sint Jan naar 't heilig graf - of de koopman van reukwerken die aan Maria Magdalena zijn waar aanbiedt; men begrijpt: hier zijn we al heel dicht bij 't komische element dat er op den duur natuurlijk ook in moest komen, dat echter al heel spoedig van een liturgisch spel niet veel liturgisch overliet.

Waar en hoe en wanneer juist het liturgisch spel zich zelfstandig ontwikkeld heeft, moge een ‘quaestio elegans’ zijn voor de geschiedkundigen, voor ons doel is 't voldoende vast te stellen, dat rond 1000-1100 zeer vele kerken een Kerst- of (en) Driekoningenspel hebben (in Frankrijk vooral ‘Festum Stellae’) en een Paaschspel, dat vooral in de Germaansche landen zich ontwikkelde tot het

[p. 35]

dubbele spel, thans nog op vele plaatsen in Duitschland in gebruik: de verheffing van het Kruis of het H. Sacrament uit het Graf - als symbolische voorstelling van Christus' Verrijzenis - dit had (heeft) plaats vóór de Metten van Paaschnacht - en na het 3e Responsorium der Metten het bezoek aan het H. Graf door de 3 Maria's, met het bekende:

 

de Engelen:

 
Quem quaeritis in sepulchro, o Christicolae?

de 3 Maria's:

 
Jesum Nazarenum, crucifixum, o caelicolae!

de Engelen:

 
Ite, - nuntiate quia surrexit -

Dan volgt de sequentie ‘Victimae paschali’, afwisselend gezongen door de 3 Maria's - Koor en Cantor. - Voor den 2en Paaschdag 's avonds had men hier en daar het spel van den Vreemdeling.

 

Uit de bijna algemeene verbreiding der Paaschspelen kan men opmaken hoe ze ‘er in gingen’ bij 't volk. En geen wonder! 't Was 40 dagen Vasten geweest, wat o.m. voor de Middeleeuwen wilde zeggen: 40 dagen geen ‘muziekmis’ gehad, in den vorm van tropen of contractus, 40 dagen lang geen feest gehad en nu, na het hartelijke meeleven met de Passietafereelen en den blijden Alleluia-zang, nog de groote attractie van het spel. Men bedenke, dat onze Voorvaderen meer tijd hadden als wij! dat zij niet naar feestvergaderingen of voetbalmatchen hoefden te gaan.

En de Kerkelijke Overheid was paedagogisch genoeg om deze liturgische extra-liturgica niet tegen te gaan. 't Was immers een machtig middel tot volksonderricht, 't was de latere ‘Prentenbijbel’, de ‘groote feestpreek’ op de Verrijzenis der Heeren, het ‘feestartikel’ in het Paaschnummer van de krant.

 

Een van de minder bekende Paaschspelen is dat van de Emmausgangers, beter bekend onder den titel van: Spel van den Vreemdeling (Ordo ad peregrinum faciendum).7

Een dergelijk spel is in 1861 door D. de Coussemaker gepubliceerd naar 12-eeuwsch handschrift van een Fransche abdij,8 en, bewerkt

[p. 36]

door den Cantor der Abdij van Afflighem, opgevoerd gedurende de liturgische week te Leuven in 1910.9

De tekst van De Coussemaker is waarschijnlijk ouder, of althans van een spel, dat nog tamelijk in de eerste ontwikkelingsperiode verkeert. Op enkele uitzonderingen na zijn bijna alle teksten letterlijk aan Evangelie en liturgie ontleend.

De tekst en muziek die we hier publiceeren zijn van twee handschriften der Parijsche Bibliothèque Nationale. Het eene behoorde aan het ‘Kapittel van Beauvais’ (Bellovacum) en is volgens het schrift van 't begin der 12e eeuw (Nouv. Acq. Lat. 1064 f. 8-11v); het tweede is een brevier van ‘Saintes’ der 14e eeuw (Bibl Nat. 16309 f. 604r ss). Om verschillende redenen zijn deze teksten waard gepubliceerd te worden.10 Eerstens stamt de tekst waarschijnlijk uit een later ontwikkelingsstadium. De meeste Evangelie- en liturgieteksten zijn ‘bewerkt’, zijn metrisch en rijmend gemaakt, maar toch zóó dat de Evangelietekst bijna woord voor woord gevolgd is. De twee eerste deelen, tot aan n. 23 zijn geheel gebaseerd op Luc. 24, 13-29; aan de derde Verschijning ligt Joh. 20, 24-29 ten grondslag. Een duidelijk teeken van de latere ontwikkeling kan men zien in no. 11 (zie tekst hierachter): het Evangelie zegt eenvoudig: ‘En beginnende met Moses en al de profeten, verklaarde Hij hun wat in alle Schriften over Hem voorspeld was.’ Dit is natuurlijk voor een ‘bewerker’ niet voldoende - hij geeft dan ook in duidelijke woorden de voorspellingen van Moses en Isaias.

 

Verder heeft 't spel zich uitgebreid, zóó dat 't niet zonder meer ‘het Spel van den Vreemdeling’ kan genoemd worden. Klaar en duidelijk teekenen zich 3 tafereelen af: aan 't slot van elk openbaart zich de Heer. De beste benaming zou misschien zijn: ‘Spel der 3 Verschijningen des Heeren.’

Ook de muziek is interessant. Datgene wat 't koor zingt, nl. beschouwingen en aanvullingen, de ‘narratieve’ rol, alsook de letterlijk overgenomen teksten der liturgie, hebben de respectievelijke liturgische melodie. De andere geversificeerde teksten hebben een soort Hymnus-melodie, eenvoudig van bouw, hier en daar het simpele recitatief naderend; en 't is opvallend dat 't juist die teksten zijn die het dramatisch gedeelte betreffen. Dit is ongetwijfeld gedaan om aan de

[p. 37]

handeling meer vrijheid te laten, het dramatisch gedeelte meer relief te kunnen geven.

Hier en daar is de metrische bewerking natuurlijk ietwat stijf en stroef - doch over 't algemeen is ze vlot en vloeiend, en heeft nog àl de bekoorlijkheid bewaard van ongekunstelde, primitieve naievieteit. - Dat het spel in de kerk gespeeld werd, blijkt hieruit, dat 't zoo zuiver liturgisch is gehouden, blijkt uit de samenwerking met het koor, waaraan de strikt liturgische teksten zijn voorbehouden, het eindigen met de oratie, bovendien talrijke kleinere spel-aanwijzingen geven dit duidelijk aan - zie b.v. no. 19.

De naam van den compilator of bewerker is niet bekend; doch dit is zeker, dat 't iemand geweest is met fijnen kunstzin en 'n innig gemoed, die de kunst verstond voor en tot het volk te spreken, die wist wat volksonderrichting en volksvermaak was.

 

De tekst die hierachter volgt is bijna geheel uit het eerste handschrift, dat van Beauvais, op 2 plaatsen (nl. no. 2 Tertia dies est, en no. 12 Cum autem) is hij aangevuld uit het tweede handschrift, het 14e-eeuwsche brevier. Verder zijn er nog enkele varianten, die ik achterwege liet, wijl de bedoeling niet is een wetenschappelijke, kritischjuiste lezing te geven.11

In 't tweede handschrift is de tekst bovendien zeer onnauwkeurig en 't geheel veel korter. Na de 2e Verschijning des Heeren eindigt het met 't zingen van Magnificat en de Oratie van Paschen, en de heele Thomas-scène blijft achterwege.

Het verschil van titel der beide handschriften is vreemd: Het eerste heeft eenvoudig: ‘Ordo ad peregrinum in secunda feria paschae ad vesperas’ - wat men 't beste zou vertalen met: ‘Hoe men 't spel van den Vreemdeling moet spelen op 2en Paaschdag bij de Vespers’. Het tweede handschrift zegt: ‘Quando fiunt peregrini non dicitur prosa. Sed peregrini de foris veniunt canendo ista: Tertia dies est quo haec facta sunt.’ ‘Als 't spel van de Vreemdelingen wordt gegeven, zingt men geen prosa. Maar de Vreemdelingen komen van buiten, terwijl zij zingen: Dit is reeds de derde dag, dat dit alles geschied is.’

De leerlingen worden (in 't 2e hs.) overal peregrini genoemd, Christus echter Dominus; dit wijst er op, dat óf de copist zich vergist heeft met 't overschrijven, òf dat de oorsprong van het spel en zijn benaming den schrijver geheel ontgaan zijn.

Een aparte onnauwkeurigheid is ook het begin: De vreemdelingen

[p. 38]

(= de leerlingen) komen van buiten terwijl zij zingen: Tertia die... Dit is reeds de 3e dag, dat dit alles geschied is! Men vraagt natuurlijk direct. Wat dàn? en 't spreekt van zelf dat ‘dit alles’ vooraf is gezongen en meegedeeld aan den toeschouwer. (In 't 1e hs.) ‘Dit alles’, het Lijden des Heeren, wordt verhaald in de eerste strofen van den Hymnus ‘Jesu nostra redemptio’ (volgens de oude vóór-Urbaansche lezing), dien de beide leerlingen zingen.

Bij 't spel, dat opgevoerd werd te Leuven in 1910 zong men in plaats van ‘Jesu nostra redemptio’, den hymnus: ‘Salvo dolorum turbine’ - den Vesper-hymnus van het Passie-Officie van O.H. Jesus Christus, waarin de kruisiging, kruisdood en natuurwonderen na Christus' dood beschreven worden. De letterkundige waarde van dezen tekst staat echter onder den hymnus ‘Jesu nostra redemptio’; maar voor de logische opeenvolging is ‘Salvo dolorum turbine’ beter. In de 3e stroof immers van ‘Jesu nostra redemptio’ zingen de leerlingen reeds van de Verrijzenis des Heeren en Zijn triomf op den dood - en even later beginnen zij te klagen, dat hun illusie verdwenen is! Maar de tekst zelf is veel inniger en dieper - en voor den geloovigen toeschouwer gaf 't niet veel dat de logica een paar gekke sprongen deed - 't was hen immers niet te doen om een volgens-de-regelen-zuiver-dramatische kunst te geven.

In het 1e hs. staat de zin ‘Tertia dies etc.’ dáár, waar S. Lucas hem heeft staan - n.l. als de leerlingen tot Christus klagen; in het 2e hs. staat hij bovendien aan het begin, als inleiding op Christus' vraag: Qui sunt hi sermones, zie hierachter no. 2 en 3.

 

Voor de muziek van ‘Christus resurgens’ (no. 30) stonden slechts de eerste noten aangegeven; daar deze echter met geen thans bestaande melodie (van dezen tekst) overeen kwamen, heb ik eenvoudig de muziek genomen van de Communie-antifoon van Feria 4 na Paschen daar die van 't gelijknamige Responsorium wel wat moeilijk is. Na de Oratie kan men heel gevoeglijk sluiten met Benedicamus Domino, Alleluia. Alleluia.

 

Is dit spel heden nog opvoerbaar?

Wel wis en waarachtig - doch 't eischt een geheel eigene voorbereiding - een eigen sfeer.

Vooreerst is absoluut noodzakelijk dat de spelers verstaan wat ze zingen - dit is feitelijk de grondwaarde - zonder deze is wijding en pieteit òf uitgesloten - òf valsch. - Vooral Christus moet waardig zijn. Het tafereel, waarin Christus zich voor de eerste maal openbaart, bij het breken van het brood, is een delicate scène: hierin laat men zich het best door een fijn-voelend,

[p. 39]

kunstzinnig priester leiden. Voor de beide leerlingen kan de toon iets levendiger zijn - vooral in den dialoog op weg naar Emmaus. Ook de Thomas-scène levendig - maar met wijding - en zonder overdrijving.

Over 't algemeen - vooral in de quasi-recitatieve gedeelten is de tekst hoofdzaak: dus een zuivere dictie, een gesproken melodie. Voor hen die niet gewend zijn aan het Gregoriaansch rythmus, slechts deze aanwijzingen. Alle achtste noten zijn ongeveer even lang; het eind der zin wordt ingeleid door een even merkbaar ritardando; men hoede zich vooral groepen van 3 noten als triolen te zingen of eenige ‘maat’ er in te willen brengen! Een zacht orgelspel, in handen van een kundig organist, kan als intermezzo een zeer goed effect hebben.

Wat de toonshoogte betreft: deze is niet absoluut; men kan 't hooger of lager zingen naargelang de stemmen der spelers. Waar de stemmen het echter toelaten is een geleidelijk hooger gaan (zooals getransponeerd is in de bijgegeven muziek) niet van slechte werking.

De handelende personen en het koor worden m.i. het best gekleed in een albe. Wat de plaats van handeling aangaat: het spel veronderstelt een kerk - dus 'n groote ruimte, die door 'n sobere, stijlvolle aankleeding den indruk wekt van een kerk - of minstens niet stoort. Van de inleidende Hymne zou misschien 1 of 2 strofen door het koor gezongen kunnen worden.

 

fr. ELISEUS BRUNING,

O.F.M.

Rome.

Ordo ad peregrinum in secunda feria Pasche - ad vesperas.

1. Duo discipuli eantes dicant:
 
Jesu nostra redemptio,
 
Amor et desiderium:
 
Deus Creator omnium,
 
homo in fine temporum.
 
 
 
Quae te vicit clementia
 
ut ferres nostra crimina;
 
crudelem mortem patiens
 
ut nos a morte tolleres.

Hoe men op tweeden Paaschdag bij de vespers het spel van den vreemdeling moet spelen.

1. De twee discipelen zeggen al voortwandelend:
 
Jesus, onze Verlossing,
 
Onze Liefde, ons Verlangen:
 
God, Schepper van ons allen,
 
Mensch geworden bij de vervulling der tijden.
 
 
 
Welk een mededoogen heeft U overgehaald
 
te dragen onzen zondenlast;
 
een wreeden dood aanvaardend
 
om ons aan den dood te ontrukken!
[p. 40]
 
Inferni claustra penetrans,
 
tuos captivos redimens,
 
victor triumpho nobili
 
ad dextram Patris residens.
 
 
 
Ipsa te cogat pietas,
 
ut mala nostra superes
 
parcendo, et voti compotes
 
nos tuo vultu saties.
2. Discipuli:
 
Tertia dies est quo haec facta sunt!
 
(Luc. 24, 21)12
3. Quibus appropinquans peregrinus, dicat:
 
Qui sunt hi sermones quos confertis ad
 
invicem ambulantes, et estis tristes?
 
(Luc. 24, 17)
4. Cleophas discipulus solus respondet:
 
Tu solus peregrinus es in Jerusalem,
 
et non cognovistis quae facta sunt in
 
illa his diebus? (Luc. 24, 18).
5. Et peregrinus:
 
Quae? (ib. 19).
6. Et duo discipuli:
 
De Jesu Nazareno: qui fuit vir propheta,
 
potens in opere et sermone
 
coram Deo et omni populo, (ib. 19).
7. Tunc unus:
 
Quem Judei damnaverunt
 
et in cruce occiderunt:
 
Et nos quidem sperabamus
 
quod nos esset redempturus!13
 
Tot in de helle-veste drongt gij door,
 
Om de uwen, die gevangen waren, te bevrijden;
 
Als overwinnaar na roemvollen zege
 
zetelt gij thans aan de rechterhand des Vaders.
 
 
 
Deze zelfde liefde moge U dwingen
 
onze misslagen te overtreffen
 
door vergeving, en ons in 't eindelijke bezit onzer verlangens,
 
door uw aanschouwen te verzadigen!
2 De discipelen:
 
Dit is reeds de derde dag, dat dit
 
alles geschied is!
3. Dan nadert hen de Vreemdeling en zegt:
 
Wat is dit voor een gesprek, dat ge
 
onderweg met elkander voert, en met
 
zoo verdrietig uiterlijk?
4. Cleophas de discipel antwoordt, alleen:
 
Zijt gij dan de eenige vreemdeling
 
in Jerusalem, die niet vernomen heeft
 
wat dezer dagen gebeurd is?
5. En de Vreemdeling:
 
Wat dan?
6. De beide discipelen:
 
Wel, met Jesus van Nazareth: een
 
man, die als profeet is opgestaan,
 
machtig in werk en woord voor God
 
en geheel het volk.
7. Dan één alleen:
 
Dien de Joden hebben veroordeeld
 
en met den Kruisdood hebben gestraft;
 
Wij echter hadden gehoopt,
 
dat hij ons zou verlossen!
[p. 41]
8. Tunc alter dicat:
 
Iam tres dies abierunt
 
facta ista quod fuerunt;
 
et nos quaedam terruerunt,
 
quae Sepulcrum reviserunt
 
vacuumque reperunt.14
9. Item alter:
 
Se vidisse narraverunt
 
Angelorum visionem:
 
qui et eis indixerunt
 
cius resurrectionem.
 
Sed ex nostris cucurrerunt,
 
qui sic cuncta repererunt
 
sicut illae retulerunt;
 
sed Ipsum non invenerunt!15
10. Tunc Peregrinus dicat:
 
O! cum sitis eius discipuli
 
cur tam stulte tardi, increduli
 
ignoritas ab ortu seculi
 
quae prophete dixere singuli?
 
Nonne Christum pati oportuit
 
et intrare gloriam decuit?16
11. Sic in eundo dicat eis:
 
Haec Moyses significaverat,
 
cum paschalem agnum occiderat:
 
Isaias idem praedixerat,
 
cum ut agnum illum clamaverat
8. Dan zegt de ander:
 
Reeds zijn er drie dagen voorbijgegaan
 
sinds dit alles is voorgevallen;
 
bovendien hebben eenige vrouwen ons in ontsteltenis gebracht,
 
die zijn graf bezochten,
 
maar 't ledig vonden.
9. De eerste weer:
 
Zij verhaalden dat zij
 
een verschijning van Engelen gezien hadden,
 
die hun aanzegden
 
zijn Verrijzenis.
 
Maar ook eenigen der onzen zijn er heengeloopen,
 
die alles zóó bevonden,
 
gelijk de vrouwen verhaalden;
 
maar Hem zelf vonden ze niet!
10. Dan zegt hun de Vreemdeling:
 
O! als gij zijn leerlingen zijt,
 
waarom zijt gij dan zoo onverstandig traag en ongeloovig,
 
en weet gij niet wat vanaf het begin der tijden
 
elk der profeten verkondigd heeft?
 
Móést Christus niet lijden,
 
en (aldus) zijn heerlijkheid binnengaan?
11. En al voortgaande spreekt Hij tot hen:
 
Dit had Moses reeds aangeduid,
 
toen hij het paaschlam slachtte:
 
Isaias had hetzelfde voorzegd,
 
toen hij Hem een lam noemde
[p. 42]
 
flagellari et obmutescere,
 
et occisum peccata tollere.
 
‘Oblatus est’, inquit, ‘cum voluit;
 
et peccata nostra sustinuit.’
 
Sic (et17 cunctis prophetis testibus)
 
Christus, mortis solutis nexibus
 
quod sit vivus, et hoc perenniter,
 
Iam debetis credere firmiter.18
12. Chorus:
 
Cum autem appropinquassent castello
 
quo ibant, et ipse se finxit longius ire.
 
Et coegerunt eum ut remaneret cum illis, alleluia.19
13. Tunc quasi recedere volens Peregrinus dicat eis:
 
Ne moremur fratres diutius:
 
iam oportet nos ire longius.20
14. Tunc retineant eum, et dicat unus:
 
Declinante vespera
 
noctis instat tempora,
 
nec patent itinera:
 
Subsiste.
15. Et alter dicat:
 
Mane nobiscum; quoniam advesperascit,
 
et inclinata est iam dies!
 
(Luc. 24, 29).
 
dat geslagen wordt en (nochtans) zwijgt,
 
en door zijn dood de zonden wegneemt.
 
‘Hij is geofferd’, zegt hij (immers), ‘omdat Hij zelf het wilde;
 
en onzen zondenlast nam Hij op zich’.
 
Aldus (en alle profeten getuigen het)
 
moet gij vast gelooven, dat Christus
 
de boeien des doods verbroken heeft,
 
en leeft, en wel voor eeuwig.
12. Het Koor:
 
Toen zij dan het dorp genaderd waren,
 
waar zij heengingen, hield Hij
 
zich, alsof Hij verder wilde gaan.
 
En zij drongen hij Hem aan, dat Hij
 
toch bij hen zou blijven, alleluia.
13. Dan als wilde hij heengaan, zegt de Vreemdeling tot hen:
 
Broeders, laat ons niet langer toeven:
 
ik moet verder gaan
14. Zij echter houden hem tegen, en één zegt:
 
De avond valt,
 
de nacht breekt aan:
 
gij vindt den weg niet meer:
 
blijf!
15. En de ander zegt:
 
Blijf bij ons; want het gaat tegen den
 
avond, en de dag is al ver gevorderd!
[p. 43]
16. Tunc ambo eum ducant, et quasi cogentes eum ad hospitium dicant:
 
Iam sol vergens ad occasum
 
suadet hospitium.
 
Nostrum, pater, obsecramus,
 
intres habitaculum;
 
placent enim tui nobis
 
sermonis colloquia,
 
quem de nostri referebas
 
magistri victoria.
17. Et ducant eum ad mensam, cantante interim choro:
 
Et coegerunt illum, dicentes:
 
Mane nobiscum, domine, quia
 
advesperascit, alleluia.
 
(Luc. 24, 29).
18. Tunc ipse Peregrinus solus ad mensam dicat:
 
Et intravit cum illis; et factum est
 
dum recumberet cum eis, (Tunc accipiat
 
panem et dicat:) Accepit panem
 
et benedixit (facial †) ac fregit (frangat)
 
et porrigebat eis.’ (Quod dat eis
 
et recedat). (Luc. 24, 29-30).
19. Duo illi se invicem aspicientes, surgant et vadant pet ecclesiam quasi quaerentes eum et cantantes:
 
Nonne cor nostrum ardens erat in
 
nobis (de Jesu),21 dum loqueretur
 
(nobis)22 in via, et asperiret nobis
 
Scripturas? (Luc. 24, 32).
 
Heu, miseri! Heu, miseri! Heu, miseri!
 
Ubi erat sensus noster?
 
quo intellectus abierat?
20. Tunc convertant se ad chorum, et chorus cantet:
 
Surrexit Dominus, et apparuit
 
Petro, alleluia.23.
16. Dan voeren beiden Hem met zich mede, en Hem bijna dwingend hun gastvrij huis binnen te gaan, zeggen zij:
 
Reeds daalt de zon ter kimme
 
en noodt tot nachtverblijf.
 
Vader, wij smeeken U,
 
treed onze woning binnen;
 
gaarne immers aanhoorden
 
wij uwe woorden,
 
waarmee gij ons verhaaldet
 
van de zegepraal van onzen Meester.
17. Dan leiden zij Hem aan tafel, terwijl het koor ondertusschen zingt:
 
En zij drongen bij Hem aan, en zeiden:
 
Blijf bij ons, Heer, want het gaat
 
tegen den avond, alleluia.
18. Dan zegt de Vreemdeling aan tafel gezeten, alleen:
 
En Hij ging met hen binnen; en terwijl
 
Hij met hen aanlag, (dan neemt
 
Hij het brood en zegt:) nam Hij het
 
brood en zegende het, (hier maakt hij
 
het †), en brak het (en breekt het)
 
en reikte het hun over.’ (dan reikt
 
Hij hun het brood en verdwijnt).
19. De twee leerlingen zien elkander aan, staan op en gaan door de kerk als zochten zij Hem, terwijl zij zingen:
 
Brandde ons hart niet in ons binnenste
 
van Jesus, toen Hij tot ons sprak onderweg en
 
ons de Schriften verklaarde?
 
Ach, ons armen! Ach, ons armen!
 
Ach, ons armen!
 
Waar waren onze zinnen?
 
Waar was ons verstand gebleven?
20. Dan wenden zij zich tot het koor, en het koor zingt:
 
De Heer is Verrezen en aan Petrus verschenen, alleluia!
[p. 44]

Tweede verschijning.

21. Mox veniens Dominus in alia effigie, dicat eis:
 
Pax vobis! Ego sum: nolite timere!
 
(Luc. 24, 36).
 
Quod turbati estis, et cogitationes ascendunt
 
in corda vestra? (Luc. 24, 38).
22. Tunc ostendit eis manus et pedes, dicens:
 
Videte manus meas, et pedes meos:
 
quia ego ipse sum.
 
Palpate et videte: quia spiritus carnem
 
et ossa non habet, sicut me videtis
 
habere.. (Luc. 24, 39).
23. Et sic recedente eo, cantet chorus:
 
Surrexit Dominus de sepulcro,
 
qui pro nobis pependit in ligno,
 
alleluia, alleluia, alleluia!
21. Daarna komt de Heer onder een andere gedaante, en zegt hun:
 
Vrede zij U! Ik bij het: vreest niet!
 
Waarom zijt ge ontsteld, en waarom
 
komt er twijfel op in uwe harten?
22. Dan toont Hij hun handen en voeten, terwijl Hij zegt:
 
Ziet mijne handen en mijne voeten:
 
dat ik het zelf ben.
 
Betast mij en ziet; want een geest
 
heeft geen vleesch en beenderen, gelijk ge ziet dat ik heb.
23. Dan verdwijnt Hij en het koor zingt:
 
De Heer is verrezen uit het graf,
 
die voor ons op het Kruis heeft gehangen;
 
alleluia, alleluia, alleluia!

Derde verschijning.

24. Tunc veniat Thomas qui defuerat, et stanti in medio dicant ei duo pro aliis:
 
Vere, Thoma, vidimus Dominum,
 
qui destruxit mortis imperium!24
25. Quibus Thomas:
 
Nisi fixuram clavorum videro,
 
et digito vulnus palpavero
 
atque manum in latus misero,
 
hoc sciatis: numquam credidero!25
26. Tunc in media veniens Dominus dicat omnibus:
 
Pax vobis! Ego sum, alleluia,
 
Nolite timere! alleluia.
24. Dan komt Thomas, die er niet bij was, en als hij in hun midden staat, zeggen twee van hen in naam der anderen:
 
Waarlijk, Thomas, wij hebben den
 
Heer gezien,
 
die de heerschappij des doods heeft teniet gedaan.
25. Thomas antwoordt:
 
Indien ik niet de kloof der nagelen zie,
 
en met mijn vinger de wonde raken
 
en mijn handen in Zijn zijde leggen kan,
 
weet, dat ik nooit zal gelooven!
26. Dan verschijnt de Heer in hun midden, en zegt tot hen allen:
 
Vrede zij U! Ik ben het, alleluia!
 
Vreest niet, alleluia!
[p. 45]
27. Deinde dicat Thomae:
 
Thoma, nunc vulnera
 
conspice corporis;
 
(et ostendat eis)
 
infer et digitum
 
in locum vulneris:
 
et iam incredulus
 
in me ne fueris,
 
exempum fidei
 
praebendo posteris.26
28. Et Thomas procidens ad pedes eius, dicat:
 
O Jesu Domine,
 
caelorum conditor,
 
te credo vivere;
 
credens et fateor!
 
Quod fui dubius
 
ignosce, deprecor,
 
Deus meus, et Dominus meus!
29. Cui Dominus:
 
Quia vidisti me, Thoma, credidisti:
 
Beati qui non viderunt, et crediderunt!
 
alleluia. (Jo. 24, 29).
30. Tunc cantor incipiat:
 
Christus resurgens ex mortuis,
 
iam non moritur, alleluia:
 
mors illi ultra non dominabitur,
 
alleluia, alleluia. (Rom. 6, 9).
31. V. Cavisi sunt discipuli alleluia R. Viso Domino alleluia (Jo. 20, 20), et oratio de Resurrectione:
 
Deus, qui solemnitate paschali
 
[mundo remedia contulisti: populum
 
tuum, quaesumus, caelesti dono prosequere;
 
ut et perfectam libertatem
 
consequi mercatur, et ad vitam proficiat
 
sempiternam. Per Dominum
 
nostrum Jesum Christum, Filium
 
tuum; qui tecum vivit et regnat in
 
unitate Spiritus Sancti, Deus per omnia
 
saecula saceulorum. Amen.
 
 
 
Benedicamus Domino, alleluia,
 
alleluia.]
27. Daarna zegt Hij tot Thomas:
 
Thomas, zie nu de wonden
 
van mijn lichaam;
 
(en Hij toont ze hun)
 
leg ook uw vinger
 
in mijn (zijde)-wond:
 
en wees niet meer
 
ongeloovig in mij,
 
maar geeft een voorbeeld van geloof
 
aan het nageslacht.
28. Dan valt Thomas voor Zijn Voeten neer, en zegt:
 
O Heer Jesus,
 
Schepper des Hemels,
 
ik geloof dat Gij leeft,
 
en vol overtuiging belijd ik dit geloof!
 
Vergeef mij, dat ik twijfelde,
 
ik smeek het U
 
Mijn God en mijn Heer!
27. Dan zegt hem de Heer:
 
Wijl ge Mij gezien hebt, hebt ge geloofd:
 
zalig wie niet zagen, en toch gelooven! alleluia.
30. Dan zet de voorzanger in:
 
Christus van den dood herrezen,
 
sterft niet meer, alleluia:
 
de dood zal nooit meer Hem overweldigen,
 
alleluia, alleluia.
31. De leerlingen verheugden zich, alleluia, Toen zij den Heer zagen, alleluia. en het gebed van de Verrijzenisplechtigheid:
 
God, die door het heilige Paaschfeest
 
aan de wereld heil gebracht hebt;
 
stort, bidden wij U, uwe hemelsche
 
genaden over uw volk uit, opdat het
 
de volkomen vrijheid erlange, en op
 
den weg ten eeuwigen leven steeds
 
moge vooruitgaan. Door uwen Zoon,
 
onzen Heer, Jesus Christus, die met
 
U leeft en heerscht in de eenheid des
 
Heiligen Geestes, God door alle
 
eeuwen der eeuwen. Amen.
[p. 46]



illustratie

[p. 47]



illustratie

[p. 48]



illustratie

[p. 49]



illustratie

[p. 50]



illustratie

[p. 51]



illustratie

Van dit artikel worden eenige overdrukken in den handel gebracht á ƒ 0.90. Aan te vragen bij de administratie van dit blad.

6De voordracht der Passie door 3 verschillende personen schijnt eerst bij 't einde der M.E. (13-14c eeuw) te zijn ontstaan.
7Deze benaming is klaarblijkelijk ontleend aan het gezegde van een der discipelen tot Christus: Tu solus peregrinus es in Jerusalem... etc. Zijt gij de eenigste vreemdeling in Jerusalem, die van al deze dingen niets afweet?
8Drames liturgiques du Moyen-Age, Paris 1861. p. 195 ss.
9Zie Liturgisch Tijdschr. II, 19 en volg.
10Het eenigste doel dezer publicatie is op populaire wijze meerderen bekend maken met een der vele schatten die nog als dood kapitaal in onze bibliotheken rusten. Voor zoover ik kon nagaan, is deze tekst nog niet gepubliceerd. Mocht hij hier of daar toch reeds uitgegeven zijn, dan zal het bovengenoemde doel even goed bereikt worden.
11Om dezelfde reden heb ik overal de hedendaagsche schrijfwijze van het Latijn gevolgd.

12De citatie van de Evangelieplaats na een passage, duidt aan dat deze plaats letterlijk uit 't Evangelie is overgenomen. Waar de tekst een bewerking is, vindt men de betreffende plaats aan den voet der bladzijde.
13Cfr. Luc. 24, 20-21. Et quomodo eum tradiderunt summi sacerdotes, et principes nostri in damnationem mortis, et crucifixerunt eum. Nos autem sperabamus quia ipse esset redempturus Israel:
14Cfr. Luc. 24, 21-23. Et nunc super haec omnia, tertia dies est hodie quod haec facta sunt. Sed et mulieres quaedam ex nostris terruerunt nos, quae ante lucem fuerunt ad monumentum, et, nou invento corpore cius, venerunt,
15Cfr. Luc. 24, 23-24. dicentes se etiam angelorum visionem vidisse, qui dicunt eum vivere. Et abierunt quidam ex nostris ad monumentum: et ita invenerunt sicut mulieres dixerunt, ipsum vero non invenerunt.
16Het latere handschrift (Lat 16309) geeft hier den letterlijken tekst van S. Lucas (24, 25-26): ‘O stulti et tardi corde ad credendum in omnibus quae locuti sunt prophetae! Nonne haec oportuit pati Christum, et ita intrare in gloriam suam?’
Ook de melodie van het 2e deel: Nonne haec, etc. is letterlijk uit de liturgie overgenomen.
17Het is heel goed mogelijk, dat de oorspronkelijke lezing is geweest: ex; dan krijgt men: ‘Aldus moet gij uit het getuigenis van alle propheten gelooven, dat Christus, enz.
18Cfr. Luc. 24, 27. Et incipiens a Moyse, et omnibus Prophetis, interpretabatur illis in omnibus scripturis quae de ipso erant.
19N. 12 staat alleen in het 2e hs. - bijna letterlijk uit Luc. 24, 28-29: Et appropinquaverant castellum quo ibant: et ipse se finxit longius ire. Et coegerunt illum dicentes:
20N. 13 staat alleen in het 2e hs. (Lat. 16309).
21‘de Jesu’ en ‘nobis’ staat niet in Luc. l.c.
22‘de Jesu’ en ‘nobis’ staat niet in Luc. l.c.
23Cfr. Luc. 24, 34: ...Surrexit Dominus vere, et apparuit Simoni.

24Cfr. Jo. 20, 25: Dixerunt ergo ei alii discipuli: Vidimus Dominum.
25Cfr Jo. 20, 25; Ille autem dixit eis: Nisi videro in manibus eius fixuram clavorum, et mittam digitum meum in locum clavorum, et mittam manum meum in latus eius, non credam.
26Cfr. Jo. 20, 27: Deinde dicit Thomae: Infer digitum tuum huc, et vide manus meas, et affer manum tuam, et mitte in latus meum: et noli esse incredulus sed fidelis.