[p. 79]

Phaenomenen en Phaenomenologie

Een dichter eist, dat men zich door hem laat leiden.
MIA VAN DER KALLEN
.
Voor een waar dichter beteekent een schema niets, hij maakt ervan wat hij wil!
JO WILS
.

Welnu!

En de lieden die zich (in 'n onbewaakt oogenblik?) de geciteerde woorden lieten ontvallen zijn onder hen die een werk samenstellen van 324 bladzijden groot octavo, waarin een paar arme dichters op een Nijmeegsche wetenschappelijke opereertafel worden gelegd, ontkleed, bedwelmd, genadeloos gekorven, met het pincet gegrepen, gerold, gekeerd,62 om dan in een bed vol verbazing te ontwaken en hun ‘psyche’ (mijn God: hun Psyche!), hun ‘ontroeringen’, grafisch of boekhoudkundig voorgesteld op een stukje papier tusschen de vingers geduwd te krijgen: ‘Ziedaar hoe je er van binnen uitziet, dank voor de moeite, uitgerukt, marsch! - en probeer geen zelfmoord te plegen!’

Wij drukken zulk een diagnose hiernaast af, in de onzekere hoop dat de argelooze lezer die met zal verwarren met een door elkaar gevallen logarithmentafel of een pagina uit de gemeentebegrooting van Tjietjerksteradeel.

Er zullen op het werk van deze wetenschappelijke sadisten, die den hemel mogen danken dat wij het geduld niet bezitten hun zielevlekken op ons goede papier na te teekenen (het boek bevat, naar ik u zeide, 324 bladzijden groot octavo druks), er zullen op de vaardigheid van het mes, dat zij onder de bescherming van den Karelskroon rookend uit de versche keizersnede in het lichaam der Poëzie trekken, zeer gedegen critieken verschijnen van de weinigen, die vertrouwen hebben in de objectiviteit dezer onderzoeksmethoden; en waardeerende-critieken-met-voorbehoud van hen, die met belangstelling vernamen dat de rompstand van Mejuffrouw Mia van der Kallen thorakaal-koel is, maar dat zij een paar vriendinnen heeft, die bijna,

[p. 80]

bijna (zij vermijdt dat ‘bijna’, maar ik houd mij voor vandaag aan de natuur!) denzelfden rompstand bezitten als Henriëtte Roland Holst, welke genoemd kan worden: transcedentie-stand-koel.

En de knappe afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit zal, door 's rijks kas en de spaarpenningen van het roomsche volk gesteund, bevredigd voortwerken, steeds spitsvondiger, steeds meer gespecialiseerd, - terwijl ergens in de Congo een door te veel dagreizen afgezwakt missionaris aan de koorts bezwijkt.

Want daar is het woord van Léon Bloy: ‘On ne s'indigne plus et on ne proteste plus’... ‘Je ne peux faire que ce pamphlet dont voici naïvement la conception’...

Dit simpel pamflet naïef volschrijven kunnen wij echter nog; verontwaardigd wijzen op deze intellectueele inteelt, die voor elk dieper levensbeginsel volmaakt doelloos moet heeten, kunnen wij, en daardoor instemmen met de daad van Henriëtte Roland Holst, een der slachtoffers, die zich van de operatietafel oprichtte en het boek aan de phaenomenale Nijmegenaars terugzond. ‘Defense of Poetry’, deze daad, en hooghartige les van een vrouw, die nimmer de zooveel vergeeflijker zwakheid beging, het leven aan de literatuur ondergeschikt te maken, maar dan ook eischen mag dat men de poëzie, die tot de edelste gebieden van het leven behoort, spaart voor het aan den verkeerden kant geslepen mes van het logisch verstand, dat waarachtig op de beslissende oogenblikken van dezen ontredderden tijd wel voor andere dingen mag gebruikt worden.

Wat er, dames en heeren, door uw neuswijs aftelsysteem empirisch beschrijfbaar is van het rythme ,van de vijfvoetige jambe, van den strophenbouw, van de taaltechniek in het sensitivistisch proza.

wat de resultaten zijn, dwaze dansers om het geoccideerde gouden kalf dat Woordkunst heet, van uw ‘psychologisch’ taalonderzoek, (betrek er Dostojewski, Rimbaud en het sur-réalisme eens in: en wij spreken elkander nader) -

het zegt over den laatsten inhoud van het phaenomeen, waarop gij met 324 bladzijden groot octavo lostrekt, niets, niets, niets!

En om dezen laatsten inhoud, om de waarachtige stamelingen der ziel, zult gij u, monsterlijk-gehersende interpretators van arme woorden, die roekeloozer van de kernen zwerft dan wèlke cijferende kunstgeleerde ter wereld, - om dezen inhoud zult gij u, vooral op den dag van heden, bekommeren.

 

JAN ENGELMAN.

62‘Publicaties der Afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit’, uitgegeven door Prof. Jac. van Ginneken S.J., eerste deel, bevattende: Het Ritme van ‘De Vrouw in het Woud’ door Mia van der Kallen, De vijfvoetige jambe van Kloos' Okeanos door Louise Veldhuis, Strophenbouw bij P.C. Boutens door Jo Wils, De taaltechniek van Ary Prins I door Jop Pollmann, Kwantiteitsverschijnselen in verzen na '80 door Jac. van Ginneken, en 55 boekrecensies door denzelfde. Verschenen bij N.V. Dekker & Van De Vegt en J.W. van Leeuwen, Nijmegen - Utrecht, 1925.