[p. 12]

Piet Mondriaan
Neo-plasticisme
De Woning - De Straat - De Stad

La ville actuelle n'est pas harmonieuse à défaut de l'équivalence entre le ‘home’ et la rue. Le néo-plasticisme indique le chemin vers l'unité en se basant sur la plastique pure: la nouvelle esthétique néo-plasticienne des rapports purs, de la ligne pure et de la couleur pure.
?
Die heutige Stadt ist unharmonisch durch das Fehlen des Gleichgewichts zwischen Wohnung und Strasse. Der Neo-Plastizismus (Neue Gestaltung) zeigt den Weg zur Einheit, indem er sich auf das rein Gestaltende basiert: die neo-plastische Estethik der reinen Beziehung der reinen Linie und der reinen Farbe.
?
The present city is inharmonic due to the want of homogeneousness between dwelling and street. The neoplasticism shows the way to unity by founding itself on the pure plastic esthetic of the pure relation of pure line and colour.

Zoowel in verleden als heden is de woning een ware ‘toevlucht’ voor den mensch! Geen gelijkwaardigheid van woning en straat, dus geen harmonie, geen eenheid in de stad. Eendeels voortkomende uit het klimaat, anderdeels uit gemis aan gelijkwaardigheid tusschen de verschillende individuen. Het is heel natuurlijk dat door de onderlinge ongelijkheid der menschen de een den ander ontvlucht. Evenwel is de oorzaak van alle disharmonie te zoeken in het individu zelf: zoolang de mensch blijft zooals hij nu is in massa, is hij niet in staat een harmonie in zijn omgeving te scheppen.

 

In den oertijd was het collectieve leven meer mogelijk door de meerdere gelijkheid der massa. Het volk was van de veel meer ontwikkelden (koningen, priesters) gescheiden. Het volk zocht toen de woning slechts om beschut te zijn tegen de ongeriefelijkheden van het weer en men leefde bij voorkeur buiten. In den loop der beschaving veranderde deze toestand en het natuurlijk en logisch instinkt om zich een eenheid te voelen werd verduisterd: de mogelijkheid van een inderdaad collectief leven hield op. En zoo hield men zich al meer en meer met de woning bezig en het ‘buiten’ werd de plaats van verkeer (de straat) of de ruimte om lucht te scheppen (het park). Dat alles in volkomen overeenstemming met den vooruitgang der menschheid en de ontwikkeling van het individu, opdat dit zich zou kunnen verdiepen door concentratie op zichzelf, niet gehinderd of tegengehouden door de anderen.

Om deze reden moet men zelfs in onze dagen individueel zijn, terwijl men het universeele zoekt en in zich ontwikkelt. Laten we ons dus van de massa losmaken.

Ik heb altoos hetgeen individueel is in den mensch bestreden en getracht de waarde van universeel te zien aan te toonen, maar daar moet men niet uit besluiten, dat ik voorstander ben van algemeen collectivisme in den tegenwoordigen tijd. Het collectivisme in uitgebreiden zin is voor de toekomst. Gelukkig kan zelfs één enkel individu universeel zien. In onze dagen zijn er reeds groepen met een universeelen geest, die collectief zouden kunnen leven, indien zij niet o.m. door afstand gescheiden waren. Maar van de massa is thans niets te verwachten.

Heden moet alles door het individu ontstaan en ik juich in dezen zin toe, hetgeen Marinetti gezegd heeft: ‘Leve de ongelijkheid! Vermeerder de menschelijke verscheidenheden. Ontketen overal de individueele oorspronkelijkheid en maak ze heviger. Maakt verschillend, maakt waardevol, disproportionneer ieder ding’.

Hoe rijper de mensch wordt, hoe meer hij zelf ‘schepper’ wordt en hoe meer hij tegenover de natuurlijke materie en degenen, die er nog door beheerscht zijn, komt te staan. Hij gaat zelf zijn omgeving scheppen of zoekt die uit. Hij zal dus niet het gemis der natuur betreuren, zooals de massa doet, die tegen wil en dank gedreven wordt haar te verlaten. Hij zal niet meer trachten de straten en parken der stad te beschutten, hygienischer te maken of te verfraaien met boomen en bloemen. Hij zal steden maken, die hygienisch

[p. 13]



illustratie
P. MONDRIAAN
ATELIER VAN DEN SCHILDER


en schoon zijn door een evenwichtige tegenstelling van gebouwen, constructies en leege ruimten. Hij zal dan even tevreden binnen als buiten zijn.

Ongelukkigerwijze is er in onze dagen niet veel te ‘scheppen’ en men is gedwongen te midden der beeldende uitdrukking van het verleden te leven. De enkelingen en de groepen, die zich van het verleden losmaken, lijden door deze deprimeerende uitdrukking. Zij hebben een nieuwe wereld gevonden, die zich echter nog niet verwezenlijkt. Evenwel al lijdende ontstaat de verwezenlijking hunner ideeën en zij hebben niet anders te doen dan die te toonen, en zooveel te scheppen als de achterlijke massa hun veroorlooft. Deze leeft bij voorkeur in het verleden. En omdat zij de macht in handen heeft en het materiaal duurzaam en kostbaar is, is een algemeene vernieuwing thans onmogelijk. Maar, zoowel door de kracht van de nieuwe, individueele creatie als door de nieuwe levenseischen zal de oude architectuur haar eigen dood sterven.

 

Om tot de toekomstige creatie van de nieuwe stad te komen, moet men eerst de nieuwe woning scheppen. Evenwel beschouwt het neo-plasticisme de woning niet als een plaats om zich af te scheiden of om zijn toevlucht te zoeken, maar als een gedeelte van het geheel: als opbouwend element van de stad. En zie hier de groote moeilijkheid van heden: de stad is op het oogenblik niet te veranderen, in tegenstelling tot de mogelijkheid van de vernieuwde woning. We hebben moed en kracht noodig om door een periode van disharmonie heen te durven gaan. Juist door de vrees voor disharmonie en doordat men zich aanpast aan het verleden, komt men tegenwoordig niet vooruit. Men moet zich niet aanpassen, maarscheppen’.

Men moet zich thans geheel anders met de woning bezig houden dan men het vroeger

[p. 14]

deed. Zoolang de mensch zich beheerschen laat door zijn voorbijgaande individualiteit, zoekt hij, inplaats van zijn ware wezen, zijn individueele ik te cultiveeren. En zoo werd, in het verleden, de woning de plaats om het persoonlijk ‘ik’ te cultiveeren; het gevolg ervan was, dat de beeldende uitdrukking van de woning die weerspiegelde. Voor de geheele periode tot op heden is de concentratie op het uiterlijke, eigen ‘ik’ noodlottig geweest.

Wil onze materieele omgeving van een zuivere schoonheid zijn, dus gezond en waarlijk rechtstreeks aan het nut voldoen, dan is het noodzakelijk, dat zij niet langer de egoïstische gevoelens van onze kleine persoonlijkheid weerspiegelt: zelfs niet langer van eenige lyrische uitdrukking, maar zuiver beeldend is.

Om niet te spreken van de zuiver geestelijke bewegingen: onder de bewegingen op de beeldende uitdrukking gebaseerd, is die van het futurisme een der schoonste pogingen om de naturalistische lyriek van het verleden te verminderen. (Lees ‘Les Mots en liberté’ van Marinetti). Eveneens tonen de cubistische, puristische en vooral de constructivistische bewegingen de notie van het universeele ik. Maar eerst het neo-plasticisme heeft de lyriek vervangen door het zuiver beeldende. Deze kunst kan door het verdiepte, maar afwisselend rythme van enkel verhoudingen, door een bijna mathematisch beeldingsmiddel, bijna ‘boven-menschelijk’ en universeel zijn. En dit is reeds in onze dagen mogelijk, omdat de kunst het leven vooruit is. De neo-plastische kunst verliest van zijn boven-menschelijkheid in zijn realiseering, evenals onze materieele omgeving, maar toont er evenwel dan nog voldoende van, o.m. het individu niet meer zijn ‘kleine persoonlijkheid’ te doen gevoelen en het langs den weg der schoonheid naar het universeele begrip op te voeren.

 

Tegenwoordig zijn er, die voor de idee ‘schoonheid’ angst hebben. Omdat het verleden haar van het leven gescheiden heeft door een conventioneele aesthetiek vast te stellen. Deze schaadt aan de zuivere schoonheid der constructie. En het is heel natuurlijk, dat men probeert te bouwen enkel uitgaande van het organisme en de doelmatigheid van hetgeen men wil bouwen. Maar men verliest zich spoedig als men het natuurlijk organisme volgt en een gebrek aan evenwichtige verhouding vloeit eruit voort. De bouwkunst van heden toont het duidelijk. Ik wil dus een nieuwe aesthetiek, gebaseerd op de zuivere verhouding van de zuivere lijn en de zuivere kleur. Want alleen door zuiver verhouding van zuivere, opbouwende elementen komt men tot zuivere schoonheid.

Heden is de schoonheid ons niet alleen nog ‘noodig’, maar zij is voor ons het eenige middel, dat zuiver de universeele kracht, die in alle dingen is, manifesteert. Zij is identiek aan hetgeen in het verleden onder den naam van ‘het goddelijke’ gesluierd geopenbaard is en hetgeen ons, arme stervelingen, onontbeerlijk is om te leven en het evenwicht te vinden. Want de dingen op zich zelf stellen zich tegenover den mensch en de meest uiterlijke materie bevecht ons.

Door de neo-plastische schilderkunst is een nieuwe aesthetiek ontstaan en als men, in de inrichting van het binnenhuis, soms in het geheele gebouw, zich van de traditie vrij makende, de nieuwe tijdgeest kan realiseeren, zoo is het mogelijk de nieuwe wetten, die gevonden zijn, juist hierin toe te passen. Deze wetten werpen het oude architectuurbegrip, dat, èn door de nieuwe eischen van het nieuwe materiaal, enz. èn door de gedurfde pogingen van verschillende architecten, reeds voor een groot deel gezuiverd en vereenvoudigd is, omver. Terwijl het karakter van de straat, vooral in de groote stad, reeds vervormd is door het kunstlicht (in het algemeen en van reclame), door affiches in kleur, door wel ingerichte winkelkasten, door constructies van praktischen aard, enz. eischt de woning van binnen een bijzondere en vooruit gewilde inspanning.

Vooral om den nog levenden invloed van het verleden te overwinnen moet men zich op de beeldende uitdrukking van de woning, dus van het huis en de vertrekken, concentreeren. Aan de ingenieurs laat ik over zich bezig te houden met de techniek van het bouwen. Voor het heden zie ik geen mogelijkheid om tot een zuiver ‘beeldende’ uitdruk-

[p. 15]

king te komen door alleen het organisme van hetgeen men bouwen gaat te volgen, zich uitsluitend bezig houdende met de nuttigheid. Daarvoor is onze intuïtie niet genoeg ontwikkeld en te veel belast met het verleden. Als het in zeer eenvoudige gebouwen langs dezen weg zeer moeilijk is het evenwicht van tegenstelling uit te drukken, in samengestelde gebouwen verliest men zich nog spoediger. De nuttigheid eischt b.v. dikwijls de herhaling op de wijze van de natuur (b.v. in de arbeiderswoningen) en hier zien we een der gevallen, waar de bouwer het begrip van de beeldende uitdrukking noodig heeft en de macht om hetgeen het praktisch doel schijnt aan te geven beeldend tegen te gaan. Want er zijn altoos mogelijkheden van bouwoplossing zoodat èn het praktisch doel èn het aesthetisch aanzicht bevredigd is. De zuiver beeldende en logische opvatting is altijd in overeenstemming met de praktische eischen, daar het een en ander slechts een kwestie van evenwicht is.

Onze tijd, t.w. de toekomst, eischt zuiver evenwicht, en dat is niet anders mogelijk dan langs één enkelen weg. Er zijn oneindig veel wijzen om de schoonheid uit te drukken, maar de zuivere schoonheid, de beeldende uitdrukking van zuiver evenwicht toont zich slechts door zuivere beeldingsmiddelen. Dit is een der wetten van het neo-plasticisme, die zeer gewichtig is voor den bouw van de woning, van de straat en dus van de stad. Maar zuivere beeldingsmiddelen zonder meer doen nog niet neo-plastische beelding ontstaan: zij moeten zoodanig gecomposeerd zijn, dat zij hun individualiteit verliezen en, door een opheffende en vernietigende tegenstelling, een onafscheidelijke eenheid vormen.

 

1e.Het beeldingsmiddel moet het rechthoekig vlak of de prisma zijn, in primaire kleur (rood, blauw en geel) en in niet-kleur (wit, zwart en grijs). In de architectuur geldt de leege ruimte als niet-kleur. De gedenaturaliseerde materie kan als kleur rekenen.
2e.De gelijkwaardigheid in afmeting en kleur van de beeldingsmiddelen is noodzakelijk. Verschillend van afmeting en kleur zijnde, moeten zij van een gelijke waarde zijn. Het evenwicht wijst in het algemeen een groote oppervlakte van niet-kleur of leege ruimte aan en een kleine oppervlakte van kleur of materie.
3e.De tegenstellende tweeheid in het beeldingsmiddel is evenzeer in de compositie geëischt.
4e.Het onveranderlijke evenwicht wordt bereikt door de verhouding van stand en wordt uitgebeeld door de rechte lijn (begrenzing van het zuivere beeldingsmiddel) in haar principale, d.i. rechthoekige, tegenstelling.
5e.Het evenwicht, dat de beeldingsmiddelen opheft en vernietigt, ontstaat door de verhoudingen van afmeting, waarin deze geplaatst zijn en die het levend rythme tot stand brengen.
6e.Natuurlijke herhaling (de symetrie) moet uitgesloten worden.

 

Ziehier zes neo-plastische wetten, die het zuivere beeldingsmiddel en zijn gebruik bepalen.

Opmerking bij wet 4.

In de architectuur toont zich de exacte beelding van het kosmische evenwicht door verticale en horizontale vlakken en lijnen. Juist hierdoor onderscheidt zij zich van de oorspronkelijke natuur, waarin deze vlakken en lijnen in den vorm versmelten. Langs den weg van abstraheeren van de natuurlijke verschijning der dingen en niet door copieeren van de bouwkunst is de neo-plastische schilderkunst ertoe gekomen het kosmische evenwicht op gelijke wijze uit te beelden. Vandaar gaat zij zoo goed samen met de architectuur en vandaar haar onveranderlijk evenwicht. Aldus staat zij ook tegenover de oude schilderkunst, welke bijna nooit de verticale en horizontale lijn beeldde. Hoewel de oude schilderkunst zich bij voorkeur van de gebogen lijn bedient, zijn de groote lijnen der compositie schuin getrokken. En bijna de geheele oude bouwkunst sluiert eveneens het verticale en horizontale door schuine lijnen.

[p. 16]

Het is dus te verwonderen, dat kort geleden het neo-plasticisme beschuldigd is van klassiek te zijn door - al is het op abstracte wijze - de natuurlijke verschijning te volgen. Het neo-plasticisme is alleen klassiek doordat het is de ware en zuivere beelding van het kosmische evenwicht, waarvan wij ons niet kunnen losmaken, zoolang wij ‘mensch’ zijn. Evenwel zijn er op het eerste gezicht eenige argumenten, die deze beschuldiging schijnen te staven. Dus is een uitlegging noodig, vooral omdat een eventueele toepassing van schuine lijnen in de nieuwe kleurbeelding der architectuur de neo-plastische eenheid van architectuur en schilderkunst zou omverwerpen.

Van een verkeerde opvatting van het verticale en horizontale uitgaande heeft men gezegd, dat de nieuwe schilderkunst in contrast moet zijn met de nieuwe bouwkunst. Maar is dat wel erg logisch? Als de nieuwe schilderkunstige opvatting tegen die der nieuwe bouwkunst in gaat, wat houdt dan de vernieuwing van de bouwkunst in? Deze laatste kan niet anders dan zich vernieuwen evenals en homogeen met de schilderkunst: dit eischt de eenheid der kunsten.

Niettegenstaande dit merken we op, dat in neo-plastische kunst de rechthoekige stand de essentieele questie is, dus de aldus verkregen verhouding en niet het al of niet verticale en horizontale. Want het is deze verhouding, die het onbewegelijke tegenover de bewegelijke natuur uitbeeldt. Men kan dus zeer schoone dingen maken, terwijl men de verhouding schuin plaatst. Het schuine is natuurlijk ‘betrekkelijk’, en afhankelijk van onze plaats of die der dingen. Maar ondanks alle waarheid der relativiteitsleer, het menschelijk oog is nog niet van het lichaam bevrijd! Het zien is innig verbonden met onzen normalen stand. In den geest is een vrijere verplaatsing mogelijk. Hierdoor ziet de neo-plastische kunst het gebouw niet als ‘lichaam’, maar als ‘vlak’. (De verschillende vlakken worden als gelijktijdig gezien). Maar als ‘mensch’ moet men toch met het menschelijk evenwicht (dat ook het kosmische tevens is) rekenen, ook al houdt de nieuwe tijdgeest een ruimer

illustratie
P. MONDRIAAN
‘SCHILDERIJ’
(COMPOSITIE IN LIJN EN KLEUR)
1925


[p. 17]

zien in. Door dit evenwicht omver te werpen, schept men, althans in dezen tijd, ‘het nieuwe’ niet.

De beeldende uitdrukking is bepaald door ons geestelijk en lichamelijk evenwicht.

Niets kan de naturalistische en grillige uitdrukking van de schuine lijn loochenen. En deze onevenwichtige uitdrukking laat zich niet door een tegenstellenden stand van een andere lijn te niet doen. Hoewel dit een uitdrukking van bestendigheid voortbrengt, blijft de beeldende uitdrukking die van uiterlijke beweging, dus die van de natuurlijke verschijning der dingen. Zie hier waar een oppervlakkig zoeken naar een nieuwe beelding toe leidt. Men komt tot de natuur terug zonder het te willen!

Integendeel is de beeldende uitdrukking van de vertikale en horizontale lijnen in hun verhouding die van kracht en innerlijke rust. Terwijl deze lijnen vereenigd als een kruis opnieuw (hoewel op abstracte wijze) vorm uitbeelden, zijn zij in de neo-plastische compositie in werkelijke tegenstelling, hetgeen elke vorm te niet doet. Zij beelden daarin de innerlijke beweging van het gerijpte leven, en dit door een verdiept rythme, product van de verhouding en van maat. Daar door deze verhoudingen een tegenstelling aan de natuur kan bereikt worden, moet men in deze verhoudingen alleen de culmineering van het neo-plasticisme zoeken.

Algemeene opmerking.

Daar dénaturaliseering het voornaamste punt in de menschelijke evolutie is, is zij dit ook in de neo-plastische kunst. Het gewichtige van deze kunst is beeldend de noodwendigheid van dénaturaliseering aangetoond te hebben. De neo-plastische schilderkunst heeft èn het beeldingsmiddel èn de compositie daarvan gedénaturaliseerd. Daarom is zij inderdaad abstracte schilderkunst. Dénaturaliseering is abstraheeren. Al abstraheerende komt men tot de zuivere abstracte beelding. Dénaturaliseeren is verdiepen. Dénaturaliseering geschiedt bewust en onbewust. Een voorbeeld van de laatste manier kan men opmerken in den vooruitgang der mode: men ziet niet alleen den vorm der kleeding zuiverder worden, maar zich tegenover den natuurlijken vorm stellen. En het maquilleeren toont afkeer van de natuurlijke huid.

In de architectuur wordt de materie op verschillende wijzen gedénaturaliseerd en de techniek zal nog meerdere middelen daartoe vinden.

De ruwheid, het rustieke (type van de natuurlijke materie) moet de materie ontnomen worden. Dus:

1e. De oppervlakte van de materie moet glad, glanzend zijn, hetgeen eveneens de uitdrukking van zwaarte aan de materie ontneemt. En ziehier een der voorbeelden, dat de neo-plastische kunst samengaat met de praktische eischen: de hygiëne eischt eveneens gladde oppervlakten.

2e. De natuurlijke kleur van de materie moet verdwijnen. Zoover het mogelijk is, bij voorkeur door een laag van pure kleur of ‘niet-kleur’ (zwart, wit en grijs.)

Niet alleen de materie-als-beeldingsmiddel (constructief element) maar ook de architecturale compositie moet gedénaturaliseerd worden. Door een opheffende tegenstelling moet de natuurlijke structuur vernietigd worden.

 

De toepassing van deze wetten zal de tragische uitdrukking van de woning, van de straat en van de stad te niet doen. Vreugde, moreele en physieke, dus die van gezondheid, zal zich verspreiden door evenwichtige tegenstellingen van verhoudingen, van maat en kleur, materie en ruimte, die gesteund worden door de verhoudingen van stand. Met een beetje goeden wil zal het niet zoo onmogelijk zijn een aardsch paradijs te scheppen. Dit laat zich niet in één dag tot stand brengen, maar door zijn krachten te concentreeren zonder met den tijd te rekenen, zal men er eindelijk niet alleen toe komen, maar reeds nù zal

[p. 18]

men in het paradijs leven. Want de abstracte geest wordt niet gehinderd door het verleden, dat zich nog overal vertoont: hij ziet slechts de uiting der toekomst en hij bouwt dit aardsch paradijs op abstracte wijze op, terwijl hij al de uitingen van de toekomst bijeen zamelt. In zijn creaties realiseert hij het en vervormt aldus zonder te verwoesten.

Dat de toepassing in de architectuur van de neo-plastische wetten den weg der vooruitgang is, wordt bevestigd door de groeiende werkelijkheid zelf, geheel alleen ontstaande door de kracht van de noodzakelijkheid (d.i. van de nieuwe levenseischen, van het nieuwe materiaal, enz.). Hetgeen het meest gevorderde is uit het oogpunt van techniek en constructie, is juist hetgeen, wat het meest het neo-plasticisme nadert. De neo-plastiker is meer op zijn plaats in de ‘métro’ dan in de Notre-Dame en hij houdt meer van den Eifeltoren dan van den Mont-Blanc.

In dit artikel heb ik ‘ideeën’ en de veruiterlijking ervan behandeld door principale wetten vast te stellen. Ik weet zeer goed, dat het uiterlijke leven aldoor verandert: het luchtverkeer kan b.v. misschien een geheel andere constructie van gebouwen opleggen. Maar dat alles zal niets veranderen aan deze beeldende wetten, die ik zooeven vaststelde, integendeel bevestigen zij zich al meer en meer hierdoor, dat zij zich in de meest gevorderde constructies manifesteeren. Ik heb het zeer weinig over details van uitvoering gehad. Want de nieuwe levenseischen zullen alle details van uitvoering wijzigen. Daarom zijn zij niet van groot gewicht, maar het nieuwe begrip is alles.

Ik herhaal: de woning moet niet langer beeldend gesloten, gescheiden zijn. De straat evenmin. Hoewel zij een verschillende functie hebben, moeten zij toch een eenheid vormen. Om hiertoe te komen, zal men de woning niet langer moeten beschouwen als een ‘doos’. De idee ‘tehuis’ (Home, sweet home) moet verloren gaan. Eveneens de conventioneele idee ‘straat’: men zal woning en straat moeten beschouwen als de stad, die een eenheid is, gevormd door vlakken die in een opheffende tegenstelling gecomposeerd zijn, waardoor alle afgescheidenheid en uitsluiting teniet gedaan wordt. Hetzelfde beginsel moet het binnenhuis beheerschen. Dit moet niet langer een opeenstapeling van vertrekken zijn, gevormd door vier muren met niets dan gaten voor deuren en vensters, maar een constructie van vlakken in kleur en niet-kleur, die samengaan met de meubels en gebruiksvoorwerpen, die niets op zich zelf moeten zijn dan samenstellende elementen van het geheel. En de mensch? Deze moet niets op-zich-zelf zijn en eveneens slechts een gedeelte van het geheel. Wanneer hij, aldus, niet meer zijn individualiteit voelt, zal hij gelukkig zijn in het aardsche paradijs door hem zelf geschapen.

 

Parijs, 1926.