7. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, 31 Dec. 1930.
Beste Menno, Ik heb je, in antwoord op je kaart, een vrij langen brief geschreven nr Rotterdam; nu haast ik mij je te antwoorden op de ‘annonce’. - Maar eerst even iets afdoen, een erratum op mijn vorige. Ik spreek je daarin van een zekeren Paul Méral, een nogal curieus individu, amant, d.w.z. ex-dito, van lady Rosemeyer - zoo had ik den naam geschreven, zoo wordt hij ongeveer door de Fransch-sprekers uitgesproken. Maar het moet zijn: Rothermere. (Jou bekend?)
Ik zal je zeggen wanneer je zou moeten zorgen hier te komen, n.l. welken Vrijdag. Ook dit slaat nog op den anderen brief. Ik moet dit afspreken met Hellens, maar vooral met Méral.
Nu het gewichtige. Ik aanvaard de gebeurtenis zonder verbazing; als er één ding is waarover ik mij bij mijn vrienden niet meer kan verbazen, dan is het juist ‘de ure des huwelijks’. Ikzelf ben eigenlijknoodgedwongen getrouwd, op een oogenblik waarin het huwelijk voor menig ander juist zooiets van ‘onmogelijk’ zou zijn geworden. Ik heb de intelligentste kerels zien trouwen met meisjes die men zich niet naast hen zou kunnen dènken; ik geloof dus dat iedere opinie in gevallen als deze stupide is,
en dat men altijd ‘opineert’ zonder rekening te kùnnen houden met een element, dat voor den betrokkene bijna alles beteekent en dat voor hemzelf ook nog meer dan mysterieus is, in vele gevallen. Als er dus een analyse moet worden beproefd, dan ben jij de eenige die dat zou kunnen beproeven en ik zou alleen maar naar je kunnen luisteren. Met je mee analyseeren, voor ik het meisje zelf gezien heb, zou al even ijdel zijn, omdat ik al mijn gegevens van jou zou krijgen. Hoe je het ook draait, als je eerlijk bent kom je tot de conclusie dat in het gebeurde niets anders voor mij kan steken dan een verhaal van jou aan mij, dat mij alleen iets ‘doen’ zal voor zoover het jou betreft. Ik wacht dus - cela va sans dire - met spanning op dit ‘verhaal’, beter: op dit getuigenis van vriend tot vriend.
Iedere raad, opinie of wat dies meer zij à priori, of in het algemeen! is dwaasheid. Een Berlijnsch meisje van SO 36, 18 jaar oud, zegt mij letterlijk niets; misschien had ik a priori mij een ideetje kunnen vormen (dat onvermijdelijk valsch zou zijn geweest) indien het een Parijsch meisje van, laat ons zeggen Montparnasse, geweest was, - het individu is immers alles en het type alleen dan van belang, wanneer het individu zich werkelijk geheel tot het type terugbrengen laat. Mijn vrouw is een mijnwerkersdochter uit Charleroi, die eenige dingen met haar type gemeen heeft, maar die toch een héél apart indivutje vormt, alles welbeschouwd. - Ik heb overigens inderdaad menigmaal aan de door jou bedoelde ‘perikelen’ blootgestaan; het gekke is dat ik nooit gestreden heb dan met vrouwen van een zekere klasse en een zekere intelligentie, maar dat ik met die dan ook nooit ànders dan gestreden heb. Ik sta ontwapend tegenover een vrouw naarmate zij zelf ontwapend is, en de vrouw waar ik mee getrouwd ben was dan ook werkelijk de meest ontwapende die ik ooit ontmoet heb. (Heelemaal ontwapend is natuurlijk geen enkele vrouw; als zij de illuzie kunnen volhouden het te zijn is het eig. heel mooi.) Ik ben benieuwd naar het soort vrouw dat je 18-jarige meisje voor jou vertegenwoordigt, dat zij van Barnabooth niets begrijpt is misschien niet gehéél waar; dat zij van het Carnaval niets begrijpt is in zeker opzicht wenschelijk.
Zou je je aangetrokken voelen tot de ‘eenvoud van het volk’ - in het vrouwelijke althans? Barnabooth heeft je in ieder geval kunnen antwoorden dat hij, persoonlijk, op het punt heeft gestaan Florrie Bailey tot zich te verheffen, omdat hij achter de theatergirl het kind liefhad uit de achterbuurt. Je spreekt ook van een ‘nette achterbuurt’: is er eenig verband? Ik ben werkelijk zeer benieuwd naar de détails - alleen, heusch, er is iets dat opweegt tegen alle analyses, ondervinding, theorie, etc. in de kwesties tusschen man en vrouw, dat wat de fransche straat-philosoof gewoonweg ‘la question de l'épiderme’ noemt: het al of niet accordeeren van jouw en haar huid.
Bouws zal je veel meer goede raad en opinies geven dan ik, als je er met hem over spreekt; reken dààr op. Hij meent b.v. precies te weten hoe de zaak zit tusschen Darja en Slauerhoff. Neem van mij aan dat hij er minstens even weinig van weet als ik, die met het gevoel rondloop dat ik hoogstens eenige feiten ken. Maar een gesprek zit er altijd in, en het gevoel van nooitweten verhoogt mijn belangstelling, verre van ze te verslappen, dus...
Schrijf me uit Rotterdam of Eibergen wanneer je zou kunnen komen, en vooral, of een Vrijdag mogelijk is. Met Méral zou ik ook voor een Zaterdag of Zondag kunnen afspreken, mits tijdig vooruit.
Het beste en zie nog in de eerste helft van Januari hier te zijn. Hartelijke groeten van je
E.