9. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Dinsdagmorgen. [6 Januari 1931]

aant.

Beste Menno, Ik begrijp niet waar die brief gebleven kan zijn; ik gaf hem aan den chauffeur van mijn moeder, die tot dusver altijd trouw alle correspondentie bezorgd heeft. Mogelijk raken er allerlei brieven weg met die Kerst- en Nieuwjaars-weeën? - Wat er instond? Inderdaad, of je niet kon zorgen, Vrijdagavond hier te zijn, met het oog op de soirées van Hellens. Naar aanl. daarvan sprak ik je ook van een zekeren Paul Méral, die de amant was van lady Rothermere, - ik ga je dit alles nu niet nògmaals schrijven, maar houd het in petto voor wanneer je hier bent. Als ik nu zeker ben dat je Zaterdag 17 komt, zal ik een ontmoeting met Méral arrangeeren, elders dan bij Hellens, of met de twee, maar niet op dien ‘Vrijdagavond’.

Verder heb ik je veel geschreven over Duitsche auteurs en over mijn verveling bij Feuchtwanger en krachtige walging bij Döblin - twee absolute mode-auteurs, vooràl de laatste, die, zooals ik je schreef, geen spat minder poenig is dan bij ons b.v. Heyermans. (En zeker een minder goed schrijver.) Maar ook hierover mondeling meer. - (Zijn ‘simultaneïsme’ imponeert me overigens voor geen klier!)

Ik antwoord nu op je schrijven.

Over je a.s. huwelijk kan ik nog steeds niets zeggen, je moet mij daar bepaald over vertellen. Dat je ‘haar’ als kind van 7 jaar

[p. 20]

gekend hebt, is inderdaad nogal grappig. - Eén ding alleen: de reden waarom je geen vrees hebt voor een nieuwen band, terwijl je toch al de weeën daarvan kent, lijkt mij, zoo gezien, nogal eenvoudig: er moet een groot, misschien wel een absoluut contrast bestaan, tusschen deze vrouw en die andere. Vandaar de illuzie, die door het oude dégoût wschl. zelfs nog gevoed wordt. Het zou overigens stom zijn je nu te zeggen: ‘Wacht dus tot de nieuwe band dààr is, want die zet zich dan vanzelf wel in een nieuw dégoût om’ - want dgl. gevolgtrekkingen zijn, om hun z.g. logica juist, ònjuist. Iedere nieuwe combinatie, op dit gebied, brengt allerlei nieuwe gevaren, maar ook nieuwe spelregels mee, en het slimste is, je zoo eenvoudig mogelijk tegenover het ensemble van gevoelens, etc. in te stellen. Een Freudiaansche contrôle vooral lijkt mij flauwe kul, omdat, wil zij goed zijn, zij après coup komt, als het gevoel alles al lang heeft beslist.

Die ‘heilsleger-gevoelens’ ken ik, d.w.z. hebben mij zelfs dikwijks beheerscht. (Zie overigens weer Barnabooth.) Maar ze behooren tot het beste en zuiverste in ‘den mensch’ - dus voorwaar, ook in ons! Désavoueer ze niet.

Ik vond het curieus dat voor jou het hoogtepunt van Barn. in de gesprekken met Stéphane ligt. Voor mij was Putouarey eigenlijk het sappigste (niet alleen in erotischen zin). Maar dat is een détail. Het 4e cahier vond ik eerst een mislukking, een verval; tot ik begrepen had dat het een verval moèst zijn. Juist in die loshangende blzn. achteraan leest men alles. - Ik ben het dus niet geheel met je eens, zelfs dat Barn. geen ‘geslaagde’ roman zou zijn; mits men het woord ‘roman’ in een uitgebreider beteekenis neemt. Barn. is een ‘roman’ zoals Max Havelaar en Woutertje Pieterse ‘romans’ zijn, of, als je dit voorbeeld niet overtuigend vindt, zooals Benjamin Constant's Adolphe. Waarom zou l'Immoraliste bv. wèl een roman zijn en Barnabooth niet? Omdat het als object meer contour heeft? Voor mij zijn al deze scheidslijnen ontzettend vaag; - ‘maar de kritikus, zooals Malraux mij eens schreef, is eig. een klant van objecten’. - Ik zou ‘roman’ willen noemen, alles wat niet volkómen mémoires is [als ver-

[p. 21]

halend proza van eenige lengte dan!]; de mémoires van Casanova b.v. zijn op menige plaats volkomen ‘roman’. - Wat jij het ‘essayistische’ gedeelte noemt, vindt men in iederen roman met ideeën (Bloem zou zeggen: met van die akelige ‘problemen’!) - dus ook in Les Faux-Monnayeurs, in Point counter Point, in menigen roman van Meredith, bij Wilde, etc. - misschien alléén niet in van die heerlijk-probleemlooze romans als Mario Ferraro's ijdele Liefde (leve Bloem!).

Ik ben meer dan benieuwd naar Hampton Court. Wat mijzelf betreft, ik vrees dat ik voor een jaar of wat het vermogenneen, de drang tot schrijven, verloren heb. Tot ‘creatief’ schrijven altijd.

Binnendijk is zeker volkomen eerlijk, maar het is zéker ook een nulliteit. Als hij niet zo griezelig Marsman nabauwde - (ook de spijkers en scharnieren heb ik weer teruggevonden, zooals ik je, meen ik, reeds zei, in een art. van Marsman over Parlando - in De Gids) dan was het misschien nog iets. Maar het erge, het ontwapenende ook, is dat de goede man niets heeft dan de domme, twijfellooze verzekerheid van den discipel-zeloot. - Ik zal toch zoo vrij zijn hem - of liever, Marsman achter hem, eenige vragen te stellen, zoodra jouw artikel verschenen is, met zijn voetnoot. Ik wil vnl., voor eens en voor goed, weten of al dat gappen ook tot het creatieve behoort. - O ja, kan je mij jouw ex. van Prisma zenden? als je hier komt, neem je het dan weer mee.

Daar is ook nog de opinie van Binnend. over Larbaud. - Wat men in Holland - zelfs in de meest-ingelichte kringen, over Fransche auteurs zegt, is het aanhooren niet waard. Greshoff overdrijft naar den anderen kant en ijvert soms voor de raarste 2e-rangs-auteurs. (Als men Duhamel verwerpt, is dat nog geen reden om direct troost te zoeken bij den Comte de Comminges, of den vicomte de Bondy.) Maar Larbaud kent en bewondert hij - en toch heeft hij er nooit een flink behoorlijk stuk over geschreven. L. is overigens op het oogenblik vrijwel gâteus, een typische lettré geworden, die causerietjes schrijft à la Jaune Blanc et Bleu en Allen. (Van géén beteekenis, en zelfs nogal vervelend.)

[p. 22]

- Als je nog iets van hem zou willen lezen, neem dan, in deze volgorde: Enfantines (een jeugdwerk, charmant), Fermina Marquez (idem, in zijn soort uitstekend), - dan komt Barnabooth, waarvan je de poezieën nog zou kunnen lezen, [in een apart deel verschenen; maar stel er je niet te veel van voor] - en daarna eig. nog maar één boek, Amants, heureux amants. Hierin vind je den Barnabooth-kant dikwijls heel aardig terug, en als procédé (de bekende ‘monologue intérieur’) is het ook nogal curieus. - Alles uitgegeven bij de N.R.F. [Je kan ze ook van mij te leen krijgen.]

Ik moet dien Zauberberg toch nog eens probeeren, maar ik heb nu net weer zoo'n schrik beet van Duitsche auteurs. Het zijn toch eig. verdomd grove individuën, met kermis-krachtpatserijen of - àls het ‘fijn’ wordt - een garçon-coiffeurs-verfijning, à la Schnitzler en Stephan Zweig. Rilke doet mij in zijn proza aan een wat hysterische oude maagd denken, en daaraan verwant is Der Tod in Venedig, met die poeplooze cholera aan het eind.

Ik lees daar weer je phrase: ‘en die daardoor den roman overwinnen’. Maar is juist déze roman - de gladgepoetste, zuivergehoudene, niet de roman ‘van den kouden grond’? Kijk naar àlle groote romans: Balzac, Stendhal, Dostojevsky, Tolstoï...

Vertel mij ook eens bij gelegenheid waarom mijn poëzie in Balans zoo buitengewoon slecht is? (et n'exagérons rien! zóó buitengewoon slecht is het, vrees ik, ook al niet!) Ik heb er n.l. ook bepaald iets tegen - maar ik zou willen weten of het hetzelfde is wat jij ertegen hebt. Accoord dat datgene wat er in zit, bijna alle waarde eraan geeft, daarom ook zal ik het ding toch niet opofferen; maar als we dàt opzij zetten, welke zijn je bezwaren? (Ik wil door jou laten contrôleeren of ik mij niet vergis.)

Tot zoover. Kom je dus Zaterdag 17? Maar weet je dat Bouws Zaterdag 11 komen wil? Of stelt hij dit uit om met jou samen te komen? Bel hem op en maakt dit met hem af, mij is alles goed. Gresh. is tot 20 Jan. in Parijs. Met hart. groeten je

Eddy.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie