26. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Donderdagavond. [5 Februari 1931]
Beste Menno, Vanmiddag postte ik net een briefje aan je, maar daar vind ik thuiskomende je ‘kritiek’ en ik ben er zoo enthousiast over (zou Bouws zeggen) dat ik geen uur kan wachten met antwoorden. Bravo! zoo leeren we elkaar verstaan! Je antipathie tegen mijn arme figuren uit B.G.a.E. is even spontaan als mijn ononderdrukbare weerzin tegen Eva, maar wschl. 3 × zoo erg. Never mind, zoo mag ik het hooren.
Maar hoe nu precies uit te leggen, wat, waarom, etc.? Het feit dat je niets van dit boek wist, dat je er opeens tegenover kwam te staan en toen zóó reageerde, zegt mij meer dan een lange reeks beschouwingen pro en contra: het is duidelijk, we hebben alle literaire bedenkingen eig. finaal opzij gezet en ons alleen afgevraagd: heb ik hier wat aan? En het is, tusschen jou en mij, als wij vrienden zijn en niet twee literatoren tegenover elkaar, letterlijk het eenige wat telt. Jij kunt blijkbaar niet tegen deze sfeer, en Eva-Carry behoort blijkbaar tot een genre vrouw dat mij niets zegt. Ik kan je verdediging heel goed volgen, en ik zou natuurlijk ook wel mijn arm gebrekje aan ernst kunnen verdedigen, maar waarvoor? Het feit dat je op Barnabooth reageerde zooals je dat deed, heeft mij alle wantrouwen tegen je ontnomen; ik heb liever dat jij je op deze manier over BGaE. uitlaat (dat ik werkelijk nog lang niet verwerp) dan bijv. het superieur tòch-waardeerende dat Donker er eens over schreef in de N.R.C. ‘Dood’ zijn mijn figuurtjes niet, geloof ik; Holst
zegt ervan: ze leven wel, maar niet als menschen, ze doen mij denken aan bewegende teekeningetjes. (Misschien vind je zelfs dàt nog te goed ervoor). Het idee om er photo's in te zetten vind ik wel aanlokkelijk; wat denk je van gewone èn radiophoto's? gegeven het ‘geraamte van de psychologie’. Paul van Ostaijen vond deze verhalen heerlijk, ze voldeden natuurlijk aan zijn eigen lust-voor-het-schema; terwijl ik op het oogenblik ervan griezelen zou om nog eens zooiets te schrijven. Maar toen ik ze schreef - vooral de eerste - was iedere pagina mij een ontdekking. Eén ding heb ik werkelijk met plezier en in één adem geschreven, het verhaal Een Bloempje aan 't Eind, dat ik trouwens ook wel een van de beste vind. Kortom, dit boek is voor mij een document voor mijn schrijversschap, maar ook een document voor mijzelf, want in 5 van de 8 verhalen heb ik eig. niets anders gedaan dan mijn eigen avonturen geradiographeerd. De haat die je deze ‘sfeer’ toedraagt, heeft blijkbaar ook Marsman ervoor, die mij weer schreef dat hij al dit werk verafschuwt. Ik enregistreer deze gevoelens als golden ze iemand dien ik zelf nauwelijks ken; ik vraag me alleen met eenige verbazing af: zou ik werkelijk zoozeer zijn veranderd? want zoo ongeveer ben ik dan toch geweest; in die sfeer heb ik dan toch geleefd. Ik vind ook op het oogenblik Een Voorbereiding veel sympathieker, maar B.G.a.E. lijkt me toch veel ‘sterker’; en dit is bijv. ook het gevoelen van Jan van Nijlen die toch geheel buiten deze dingen staat, zoowel door zijn 15 jaar ouder zijn als door zijn kalmte. - Het doet me daarom ook plezier dat je me meteen een lijstje opgegeven hebt van mijn boeken met mededeeling hoe je tegenover al deze dingen, stuk voor stuk, staat. Wat vind je nu eig. nog goed of aardig of de moeite waard in Poging tot Afstand? Ik heb eruit behouden: bijna alle verzen in strophen (daarentegen geschrapt alles wat eig. rhythmisch proza is), behouden nog: Windstilte, dat ik er verreweg het beste in vind, maar dat ik hier en daar nog van expresse onduidelijkheden heb gezuiverd; en een keuze uit Filter (10 kwatrijnen op de 49 laten vervallen). Het Boozige Boekje ook geschrapt, omdat het eig. niet bij de rest kwam. Als je hier
komt, moet je je ex. van P. tot A. meenemen met aangestreept alles wat je er behoorlijk in vindt; het benieuwt me om te zien hoe jij de keuze zou hebben gemaakt.
Ik lees je brief hier over en vind hem weer even prachtig. De reden? Ziehier, een zinnetje van jezelf: ‘Je laat je door je antipathie tegen den toon verleiden tot schandelijke onbillijkheid’. Ik geloof dat dit volkomen alles in zich besloten houdt, zoowel wat betreft mij tegenover Eva, als jou tegenover B.G.a.E. Maar deze ‘onbillijkheid’ is mij uit het hart gegrepen, zoolang er andere, en ernstiger, punten zijn waarop we elkaar verstaan.
Natuurlijk was mijn gebrek aan ernst ‘doodelijke ernst’. Ik bedoelde met ‘ernst’ trouwens de specifiek-Nederl. ernst, die van Dirk Coster. Want hij krijgt van mij het recht niet om op dit boekje af te geven; het is nog altijd 10 × interessanter (vermeen ik) dan zijn walgelijke schijnverhevenheid. - Maar vanuit het standpunt Barnabooth geoordeeld, mag je gerust zeggen: wat een flauwe kul! En inderdaad, ook dàn is de naieve Kristiaan, die me bij buien toch ook ontzettend hinderen kan, oneindig sympathieker. Dus, résumons: als mensch voel ik met je mee (behalve dan tegenover het verborgen menschelijk document in BGaE., maar dat alleen ik misschien ontcijferen kan), als schrijver vind ik je ‘onbillijk’. Maar ik draag je Een V. op als mènsch, dus tout est pour le mieux tout de même.
Misschien ruik ik naar de ‘tropen’ (was het maar waar!) maar ik kan de ‘dominee’ in jou niet vinden. Wel het belang dat ‘domineesland’ voor je heeft; niet den ‘dominee’, althans tot dusver. We laten nu alle subtiele omdraaierijtjes erbuiten, en de grapjes van: hij haat den burgerman omdat hij er zelf een is - die altijd min of meer opgaan. Ik voel je haat, maar niet den onmiskenbaren domineestoon in je.
Wat de Malraux' betreft: dit en als je het later nog leest ook La Voie Royale, dat veel grooter ‘lacunes’ vertoont - lees ze over een tijdje eens over, en je zult zien dat je er andere boeken in vindt. Want ik was in mijn BGaE.-tijd misschien een (zij het oprecht) poseurtje, maar van den inhoud van Malraux ben ik absoluut zéker. De figuur die ik na Garine het beste ‘voel’, is Klein.
Vind jij nu maar eens uit wat je zoo tegen BGaE. deed uitvaren; ik weet wel wat ik tegen Eva heb: de heldin. Ze zal dus wel bestaan. Maar ik versmaad deze vrouw, zooals jij mijn gebrek-aan-ernst-pose-tje versmaadt. Alle literaire fouten vallen daarbij in het niet. Ik zou zoo'n vrouw doodelijk vermoeiend vinden, en ze zou mij (dat is het ergste) zoo verdomd weinig geven in ruil! Geef mij Mme de Rênal of Angiola Cacace. Voilà. - Over Gogol's Doode Zielen een volgende keer. Wanneer kom je hier in Februari? Kijk je kalender vast na. Zorg dat je niet halfgenezen uitgaat. Een hand van je
E.