69. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Dinsdag. [16 Juni 1931]
Beste Menno, Gisteren schreef ik Truida om je te zeggen dat we jullie komst in Gistoux voorloopig best op 11 of 12 Juli kunnen houden en dat ik je spoedig schrijven zou. Dat doe ik vandaag dan maar, ofschoon ik er mij eig. nog weinig fit toe voel en verschillende dingen liever met je bespreek, - in Gistoux bijv. Vanmorgen kreeg ik een brief van Bouws, die zeer ontevreden is omdat hij zoo geheel buiten de redactie der toekom-
stige V.B. werd gelaten, terwijl hij toch alles voor deze ‘reorganisatie’ deed; hij is vnl. erg teleurgesteld door Marsman. En wat ik ervan denk! Goeie God, wat moet ik ervan denken? Ik voor mij heb hem natuurlijk grààg in de redactie, zóó graag zelfs, dat hij voor mijn part direct in mijn plaats erin mag. Maar ik ben niet bij die vergaderingen geweest en weet dus absoluut niets van de physionomie af van dezelve, van het waarom van zijn niet-opname, enz. en jij, die dit alles wel weten kunt, schrijft me er niets over. Hoe moet dat nu? En Vic Vriesland - die volgens mij een uitnemend redacteur kan zijn - hoort er eig. niet bij, zooals ik Marsman schreef, schaadt eig. aan het karakter van ‘ons’ blad. Hij is er precies 7 jaar te oud voor, vind-je ook niet? Ik stem hier vóór Slauerhoff tégen Vic, ofschoon ik eig. Vic liever heb, en als redactielid 10 × zoo goed vind. Maar eigenlijk kan de heele boel me niet schelen, vooral niet wanneer er nog om de plaatsjes gekibbeld moet worden. Enfin, ik zal toch moeten schrijven aan our dear Bows.
Ik las Coster over Slauerhoff. Eenvoudig walgelijk. Iedere keer als een nobele ethicus in zijn bloote kont gaat/komt te staan, zie en ruik je nu zooiets. En dan zijn er nog menschen die aan het genre gelooven!
Je brief was, voor zoover hij over onze literaire verhouding ging, uiterst vleiend voor me, en ik dank je dat je me dat allemaal zoo openlijk bekent, maar het spreekt vanzelf dat ‘de bodem’ méér dan rijp was, dat jouw anti-papisme bv. al bestond voordat je één regel van mijn anti-idem gelezen had, dat jouw manier-van-schrijven, je essayisten-talent, geheel verschillend is van mijn boutades, en dat het heele epigonen-gevaar natuurlijk èn voor Marsman èn voor mij èn voor jou niets is dan een flauw grapje. Als ik in staat was het Carnaval te schrijven... maar dat ben ik niet, al word ik 80 jaar. Literair berust mijn invloed dus op 3 of 4 persoonlijker stukken van je, als dat z.g. ‘Dageraadsartikel’ Waarom ketters, dat Marsman je, geloof ik, nog steeds niet vergeeft, zoodat mijn invloed voor hem eig. een betreurenswaardige moet zijn (maar dat schrijft hij niet!) -
Enfin, ik bèn gevleid, maar beschouw de heele affaire toch eigenlijk als een nieuw carnavalletje (mijn papieren neus op jouw aangezicht).
Panopticum niet voor jou en mij alleen, please, maar voor de heele redactie. Wèl met initialen de afz. stukjes onderteekenen, vooral als ze fel zijn!
Over de positieve verdediging van ‘le bon genre’ mondeling nog een hoop; houd het aan tot Gistoux, en neem het daarheen mee; al pratende vindt men ook, tenminste vaak.
Ciao! Hartelijke groeten van steeds je
E.