116. E. du Perron aan M. ter Braak
Den Haag, Maandagmiddag. [22 Februari 1932]
Beste Menno, Ik rukte uit het Voorburgsche huis naar een pension waar mijn moeder en Simone zitten (ook liggen, slapen). Ik voel me rot, erg slap; de dokter vindt niets speciaalsenfin. Twee dagen rust en kamer houden, liefst drie. Maar morgen kruip ik er zeker weer uit.
B. zie ik op deze manier wel erg ‘tusschen de bedrijven door’. Ook dat is hardly bearable. En jou zie ik niet. Ik wou dat je me eens wat van die bewuste Zaterdag in Amsterdam vertelde. Heb je me naar Voorburg geschreven? Bouws is uitgezonden om daar de post op te halen, maar zal niet hier zijn voor straks 8 uur. Het is nu 6.
Het stuk van Gr. dat hierbij teruggaat vind ik ook heel aardig, maar toch niet voor ons. Ik hoorde van Bouws dat je dat andere stuk (over Flandres) zoo goed vond. Tant mieux! Ik schreef zelf een antwoord op dat fluimige kif-stuk van Schotman; het is een beetje lang geworden, maar toch wel afdoend hoop ik, en misschien wel een plaats waard in het Panopticum. (In geen geval elders!)
Verder te beroerd om iets uit te voeren. Donderdag, zooals ik schreef, ga ik wschl. met Simone naar Utrecht. Moge dan alles achter den rug zijn - in ‘wezen’ althans, zooals de philosophen zeggen.
Het stuk van X. is wel aardig, maar wat valt ervan te zeggen? Liever had ik een dagboekbladzij van haar. Ik geef deze enveloppe straks aan Bouws. Tot ziens, volgende week misschien? Met hartelijke groeten aan Truida, je
E.