144. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 19 April '32
Beste Eddy Laat ik deze brief met eenige familieberichten mogen openen: 1o ben ik oom geworden, aangezien mijn broer een zoon gebaard heeft en 2o heeft mijn moeder op haar verjaardag Vriend of Vijand als geschenk gevraagd. Bon sang ne peut pas mentir (of is het iets anders).
Het geval Ambrosia geeft me eenig pleizier. Jou als protector van de poésie pure te zien optreden, is op zichzelf een genoegen, maar bovendien nog als diplomaat om de ‘goede aestheten’ voor Forum te behouden... Ik schijn in dit opzicht veel rigoureuzer te zijn. Mij zegt de friction-poézie, zelfs de goede, zéér goede, zoo weinig, dat ik de zelfs-iets-minder-goede al abject vind. Ik ben in dit verband ‘erg steil’, zooals Jan Engelman me schrijft; hij mag er nog een schepje op doen, dan ben ik het nog, want het gemurmel om Ambrosia is mij een steen des aanstoots. Wat moeten wij daarmee, zelfs als het nogal goed is? De Gids wil het toch best hebben? En ik vind het eigenlijk onwaardig, onze beslissing afhankelijk te maken van een ultimatum van Engelman, die dit gedicht als ‘test’ wenscht te gebruiken, om onze betrouwbaarheid te toetsen. Dat is ook het eenige, wat ik op zijn overigens heel geschikte brief aan mij tegenheb. ‘Nietwaar, de beroemde specialist op poëzie-gebied Marsman, waartegen de Forum-redactie slechts als proza-en-essay-specialiste in het geding kan treden, vindt mijn vers ook erg goed.’ Dat klinkt er voor mij uit, en ik zou bijna boos worden. Geef mij dan maar de poëzie van Clara! Het kan me werkelijk niet schelen, of zij niet in staat is tot het frictionneeren van Engelman; haar verzen hebben tenminste iets te zeggen, zijn geen geur-pastiches, en dat is mij eigenlijk wel voldoende. Ik geloof jou, als je zegt, dat Claartje in jaren nog geen Ambrosia
zal kunnen schrijven; geloof je mij ook, als ik zeg, dat ik desondanks de poëzie van C. veel meer waardeer en veel meer in Forum op zijn plaats acht? Hoera, E. du Perron, wij hebben, geloof ik, een verschilpunt ontdekt: het beroemde punt, waarop de Costerianen vlassen! Maar voordat ik me om Ambrosia separeer, moet er veel gebeuren! Toch moet ik erkennen, dat ik je, zelfs gematigde, voorliefde voor Ambrosia niet goed begrijp. Ik zou nu willen voorstellen, Engelman tot de volgende redactievergadering te bewaren; actueel is A. toch niet, ten minste de ‘repliek’, die er in verborgen moet zitten, ontgaat mij, en waarschijnlijk iedereen. En over dit versje heen betreft het toch m.i. een quaestie van redactioneel ‘beleid’, dat niet zonder belang is. Ik zou ook de ‘goede aestheten’ niet willen verliezen (al houden wij, behalve Greshoff, toch ook nog Slauerhoff, Vestdijk en nog wel iets, over!); maar ik vind het onnoodig, hun daarom op het gebied van hun geurige flauwe kul dadelijk hun zin te geven. Marsman kan als levend model staan voor onze ‘ruimheid’, met zijn verzen in Jan. en zijn Aesthetiek der Reporters in Maart! Dat rammelen met de ultimatum-sabel, als er een versje wordt geketst, is me ook niet dierbaar, moet ik zeggen. Ik zal Engelman in dezen geest antwoorden, hem in ieder geval te verstaan geven, dat wij zeer op zijn medewerkerschap zijn gesteld, maar ons de beslissing over Ambrosia nog even voorbehouden. Lijkt je dat ook niet het beste? Ik kan werkelijk niet zoo maar toegeven.
Je Panopticum over Hiegentlich heb ik dadelijk naar Bouws doorgezonden. Ik hoop, dat het er nog in kan, want ik kon hem gisteren niet telefonisch bereiken. Het eind heb ik er afgeknipt, bij het door jou aangegeven punt [...]. De rest van het stukje is juist heel aardig.
De annonce van Uren met C. is uitstekend. Zeer scherp en zeer beheerscht en verdomd duidelijk.
Wij wogen elk, meen ik zeker te weten, 72 kilo. De veldtocht heeft je dus van 2 kilo afgeholpen. Voor tien dagen niet onaardig!
Vic heb ik al om gedichten gevraagd. Maar hij schrijft zich
zoozeer het apenlazerus aan de N.R.Ct., dat hij, geloof ik, tot niets meer komt. Ik spreek hem vanavond nog, zal hem nog eens porren. Ik ben natuurlijk ook tegen Marietje! Ik vond het alleen niet zoo erg slecht, en in het uiterste geval, niet onplaatsbaar. Maar waar we Vestdijk's novelle hebben: waarom zoo'n middelmaat-stukje huiskamerproza? Een hart. hand van je
Menno
Groet Vestdijk!