224. E. du Perron aan M. ter Braak
Bellevue, Dinsdag. [27 September 1932]

aant.

Beste Menno, Veel dank voor je beide brieven, die ik kort na elkaar kreeg, en vooral voor je alleszins vriendschappelijk optreden in deze stomvervelende (ook voor jou!) aangelegenheid. Ten slotte heb je gelijk: Zijlstra is een Polderlandsch rund, maar in dien staat niet van een zekere vlotte chic ontbloot. Wat voor mij de zaak absoluut verandert, is dat beschikbaar stellen van een extra vel voor een afwikkeling van den steen des aanstoots, als deze beeldspraak niet al te krachtig ‘aandoet’, vóór December. Daarmee is tenminste het eigenlijke conflict, en het ‘dwingen’ over en weer, van de baan. De rest bestaat uit vriendelijkheidjes.

Ik verwacht van Stols antwoord wat betreft die Coster-uitgave. Liefst had ik het boek dan ook maar heelemaal anders gedrukt. In het zetsel van Forum zou ik n.l. nog verscheidene wijzigingen willen; ook het formaat vind ik niet zoo aardig - en vooral, waarom deze soort gunst aanvaarden in een kwestie als deze? Ik wil Zijlstra nu niet meer kwetsen en zal hem dat geld dus maar niet ‘in zijn gezicht gooien’, zooals jij zegt, ofschoon ik het gemakkelijk van Malraux had kunnen krijgen; alles welbe-

[p. 301]

schouwd is Zijlstra inderdaad voor zijn doen wschl. tot het uiterste gegaan! Er zijn 2 dingen waarin ik mij wschl. vergis en zal blijven vergissen: dat er zooiets als een persoonlijke sympathie van Zijlstra voor geschriften bestaat (maar het is waar, hij plengt tranen bij de romans van Maurice en Helman, en siddert van spanning bij de avonturen van Camoës) - en daarnà, dat er menschen bestaan die daarmee rekening moeten houden. Dat jij en ik zelfs onder deze laatsten behooren is het koddigste; in dit geval ben jij beklagenswaardiger dan ik, omdat voor mij tenminste het begin doorslaggevend is geweest. Maar hoe Dr. Menno ter Braak in zijn verdere literaire loopbaan dit gevoel zal behouden of verliezen, wordt een interessante kwestie op zichzelf.

Als ik in Holland was, zou ik van nu af aan beginnen te zoeken naar den ‘idealen uitgever’ die Zijlstra dus niet is. Bep heeft gisteren een heel pak Engelsche winter-catalogi gekregen; wat een benijdenswaardig lot hebben de Engelsche highbrows en Amerikaansche schrijvers van buitennissigheden toch, bij ons vergeleken! Ik ben benieuwd of Dumay ‘verkoopbaar’ zal blijken, danwel ‘strop’; dit alweer met het oog op het Hollandsche uitgevers-gevoel, waarvan hier sprake is. Maar toch is in Holland wel iemand van behoorlijker allooi te vinden: hoe hadden anders Multatuli en Van Deyssel hun ‘gescheld’ (dat nog wel een ander toontje had dan mijn Coster) gedrukt gekregen? Dat hij tot deze soepelheid niet eens in staat is, neem ik Zijlstra kwalijk. Maar dat ik hierin ongelijk heb, is duidelijk. De man is blijkbaar dom genoeg om, ofschoon hij niets verstaan kàn van het Démasqué of van de verzen van Vestdijk, deze boeken toch te aanvaarden, als (volgens zijn instinct of voor zijn reukorgaan) tè subtiel en bijgevolg ongevaarlijk. Een andere kwestie wordt het met Coster, waar de ‘persoonlijke toon’ en natuurlijk het ‘schelden’ eenige langingemetselde begrippen omtrent fatsoen tot nieuwe bloei brachten. Mooi; tout va bien, als men eenmaal de persoonlijke smaak, sympathie, enz. van Zijlstra op dit gebied tot de... ik had haast geschreven: waarheden, maar laat ons niet te ver gaan, laat ons zeggen: tot de ‘aanvaardbare’ mythen en illuzies rekent.

[p. 302]

Nu uit hiermee. Maar krijg ik dan nog als de bliksem de proeven van het stuk over Schetsboek, als dat in October verschijnt? Ik heb dat liever dan met het laatste samen. Bouws schreef me zooiets van: ‘ik heb zelf de laatste revisie doorgenomen’ - maar dat gaat niet op bij dit stuk, waarvan ik zelfs geen eerste proef kreeg.

 

Ik schrijf je deze brief tusschen allerlei installeerdaden door van beleid, ijver, heldenmoed en aanverwante qualiteiten. Daar waar ik een regel wit heb gelaten, heb ik een kist met afval gevuld en de daarbij behoorende planken vol spijkers naar den kelder helpen dragen; even voor ik dezen brief begon, kwam ik uit het dorp, beladen met de meest diverse en curieuze artikelen, als daar zijn: 1 flesch terpentijn, 2 potjes gele verf, 1 glas om desgewenscht uit te drinken, 2 wrijfmatjes van ijzerdraad (die misschien anders heeten), vele spijkers, een hamer, een groot pak Lux, vele lucifers, en nog andere dingen, want ik bedenk niets, maar sla integendeel veel over. Als je in November hier logeert, zal je niet kunnen vermoeden hoe het in deze dagen geweest is. Bep en ik verven beurt om beurt aan tafels, bedden en buffetten, en je zou het niet gelooven, maar het wordt alles even mooi. Eergisteravond hebben we, om er eens uit te zijn, met de Malraux' in Parijs gegeten, in een duur restaurant en wij in de rol van gasten - ik geloof dat het sinds tijden het eerste restaurant van dit soort is, waar wij ons ‘attableerden’; Bep heeft zéér gesmuld van een visch in een roomig sausje, en ik heb 2 X genomen van een pâté de foie gras die gegarandeerd uit Périgord kwam; dit alles, en de dingen die ik weer oversla, doorgespoeld met een uitgezochte Vouvray, en overstroomd door een conversatie van Malraux over Shakespeare, over de karakters van Pia en Germaine Chevasson, over Lawrence, over Huxley, over nog 1000 dingen die ik ditmaal niet oversla omdat ik ze vergeten ben, maar die allemaal boeiend en intelligent waren en briljant en overdonderend snel afgedraaid. Malraux herinnert zich jou nog heel goed en houdt zich voorbereid om in November de conversatie over Stalin met je te hervatten, precies dáár

[p. 303]

waar ze 2 jaar geleden werd afgebroken, omdat ‘cette question doit être vidée’. Hij was alleraardigst en maakte zich van het 1e oogenblik af al ideeën over het plaatsen in de een of andere betrekking van Bep en van mij! Clara daarentegen is moe en niet goed op dreef, ofschoon ook als altijd aardig en nog meer dan intelligent, zelfs voor wat Dumay een ‘intellectueele vrouw’ noemt.

Andere historie: vanmorgen kreeg ik via Greshoff een aanbieding van de firma Boucher uit Den Haag om mijn bloedhemdenhistorie (zooals Greshoff zegt), de aan Truida opgedragene, in 150 exx. uit te geven, waarvoor ik dan fl. 40 ontvang. Gegeven onze tegenwoordige uitgaven, heb ik het met beide handen aangegrepen.

Later meer. Tot slot alleen dit: er is bij Chatto and Windus, 97 & 99 St. Martin's Lane, London, verschenen de bloemlezing van Huxley, waarvan ik je het prospectus hierbij zend. Bep vroeg het aan voor de N.R.C., maar het lijkt mij geknipt voor jou (Huxley, jij en de poëzie!) om in Forum te bespreken. Koop het dus of laat Bouws het aanvragen. - Hart. groeten, ook van Bep en aan Ant en Truida, de hand van je

E.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie