293
Ter Braak dateerde deze brief: 3 Jan. '32, maar aangezien het Démasqué toen nog niet was verschenen, moet hij zich hebben vergist: de gebruikelijke vergissing aan het begin van ieder nieuw jaar.
‘fraai artikel van Borel over het Démasqué’ = In Het Vaderland van 1 Januari 1933 besprak Henri Borel Ter Braak's Démasqué, Bernard Verhoeven's De Zilveren Spiegel en Katholiek Verzet door Anton van Duinkerken. Borel begon zijn stuk aldus: ‘Een literator, die tegenwoordig zichzelf respecteert en die au sérieux wil worden genomen, behoort minstens eèn bundel Essays te hebben uitgegeven (het Nederlandse woord Opstel is minder in gebruik bij de heren, zij spreken liever van Essays).’ Ook schreef Borel: ‘Als ik niet als kritikus van een groot blad verplicht was, ook geschriften te lezen, die mij persoonlijk tegenstaan, zou ik een bundel met zulk een malle titel als Démasqué der Schoonheid niet eens lezen, immers die titel is alreeds nonsens omdat ware Schoonheid geen masker voor heeft... Ik ben dan ook in 't geheel niet van plan, met zo iemand te debatteren, of zijn meningen aan te vallen of ze te trachten te ontzenuwen.’ Borel hield Ter Braak het volgende citaat voor: ‘the real beauty flies away like an angel whenever an intellect rushes in and begins to speak itself; the intellect, if it has anything to do, certainly likes to show up itself too much, with no consideration for the general harmony that would soon be wounded by it.’
[...] = Eèn alinea weggelaten.
295
‘De tekening van Coster op pag. 1’ = Uren met Dirk Coster verscheen met een tekening van Du Perron zoals hij zich Coster voorstelde. Onder zijn tekening had Du Perron de woorden gsechreven: ‘Waarheen? waarheen?’
‘(over Proust en Freud)’ = Eine neue Kritik über Prust verscheen in Forum, jrg. 1933, p. 619. Vestdijk verzette zich in zijn stuk tegen een beschouwing in het Berliner Tageblatt van J. Andurski-Schubert, die beweerde dat Marcel Proust zijn psychologie had ontleend aan Sigmund Freud.
Van deze brief is het onderschrift, 35 woorden, weggelaten.
Luke Havergal = Luke Havergal, een gedicht van Edwin Arlington Robinson (1869-1935).
B. Bandt = Bernard Bandt, figuur uit de gelijknamige roman van Herman Robbers (1868-1937).
296
‘waar ik dan 6 pop mee verdien’ = Du Perron's bespreking van Le Pari verscheen in de N.R.C. van 26 Januari 1933. EdP., V.W. 6, p. 54. Ramon Fernandez (1894-1944), de uit Mexico afkomstige auteur van Le Pari, was tussen de beide wereldoorlogen in Frankrijk vooral bekend als essayist en kritikus, medewerker van de Nouvelle Revue Française, en biograaf van Molière.
297
‘de twee panoptica’ = Deze panopticum-stukjes, Als Verschuldigd Antwoord en De Pit der Kr. Poezie, zijn niet gepubliceerd. Du Perron moet er in hebben gereageerd op Kroniek van het literaire leven in 1932, door K. Heeroma, in Opwaartsche Wegen, in welk christelijk letterkundig tijdschrift Du Perron's manier van polemiseren ‘iets totaal nieuws’ werd genoemd, ‘want met hem deed de proleet zijn intrede in onze letterkunde.’ In dezelfde kroniek schreef Heeroma ook uitvoerig over Ter Braak, o.m. dit: ‘Tot intellektualistise excessen als van Menno ter Braak zal v.D. (uinkerken), die tenslotte een dichter is, zij het geen groot dichter, natuurlik nooit komen.’
Verder zal Du Perron hebben gereageerd op het nummer van De Litteraire Gids van 23 December 1932, waarin onder de titel Bakzeil halen, het volgende stond afgedrukt: ‘E. du Perron deelt in de laatste aflevering van Forum mee, dat hij zijn polemiek stopzet. Dit is geen goede tijding. Hij legt er namelijk de nadruk op, dat hij dit verklaart aan de vooravond van een nieuwe jaargang; dit wekt de schijn dat hij wijkt voor een deel der publieke opinie. Voorts is dit tijdstip ongelukkig gekozen, omdat juist zéér onlangs degene die de letterkundige spreekbeurten bij de A.V.R.O. uitdeelt, zichzelf driemaal in korte tijd met zulk een spreekbeurt heeft bedacht, en eèn van deze keren Du Perron's gefundeerde vernietiging van het restant van Dirk Coster's faam heeft beantwoord met een aanval op Du Perron's karakter. In plaats van een Zondagmiddag-spreekbeurt te horen te krijgen, waarin hij zijn deloyale kritikus op zijn plaats kan zetten, verneemt men nu, dat Du Perron retireert. Wij bewonderen volstrekt niet al wat deze in Forum, en eerst elders, ten beste heeft gegeven, maar menen hier een betreurenswaardig teken te zien, dat het er in ons land erger dan ooit tevoren zó mee is gesteld, dat wie hier op het literair toneel even een onafhankelijke stem probeert te doen klinken, zeer spoedig daarna achter de coulissen tot inkeer wordt gebracht.’
De Litteraire Gids stond onder leiding van Gerben Colmjon en Lex Ver-
braeck en was een uitgave van de N.V. Litteraire Boekwinkel, Korte Voorhout, Den Haag.
‘die hondenkwestie’ = In Opwaartsche Wegen, jrg. 1931, p. 229, had Heeroma Du Perron een ‘hond’ genoemd. Zie brieven nrs. 98 en 99.
Tailhade = Laurent Tailhade (1854-1919), dichter en antiklerikaal, anarchistisch polemist.
Uit het onderschrift zijn 32 woorden weggelaten.
300
‘maar dat lijkt me meer iets voor Theun de Vries’ = Mogelijk een zinspeling op het stuk van Theun de Vries in het eerste nr. van De Stem, jrg. 1933, De Keerzij van het Vernuft, n.a.v. Démasqué der Schoonheid. In 4 1/2 blz. werd de keerzij van het vernuft gedemonstreerd met o.a. de volgende termen:
‘miniatuur-Huxley’, ‘lilliputter-Mencken’, ‘hatelijke manie’, ‘hooghartig grijnzen’, ‘nihilistisch’, ‘antikosmisch’, ‘zuurstofloze ruimte’, ‘kringloop van kille, mechanische reacties’, ‘bijtende zuren van zijn hoon en twijfel’, ‘steriel’, ‘opgejaagde, bijna angstige woede tot analyseren in een jeugdig mens’, ‘intellectuele razernij’, ‘schreeuwende ontoereikendheid’, ‘mephistofelische wraakzucht’, ‘vernietigingsdrang.’ En ook: ‘Wie met de blinde voortvarendheid van Ter Braak ieder verschijnsel, wat hem op zijn weg tegenkomt, vangt met de lasso van de spot en neersteekt met het mes der verstandelijkheid, maakt zichzelf en zijn omgeving het bestaan onmogelijk.’
301
‘Ingesloten de “querelle de cuistres” van De Gids’ = In het ochtendblad van 13 Januari 1933 maakte het Algemeen Handelsblad melding van een beschuldiging van plagiaat, door P.N. van Eyck en P. Geyl uitgebracht tegen prof. dr. H.T. Colenbrander te Leiden, n.a.v. diens artikel over Willem van Oranje in het speciale Oranjenummer van De Gids. Het Algemeen Handelsblad publiceerde de brief van Van Eyck en Geyl en een verklaring van Colenbrander in de avondeditie van 16 Januari 1933.
‘Niet alleen de integriteit van de Nederlandse wetenschap, niet alleen de reputatie van een bekend hoogleraar en van een groot nationaal tijdschrift, maar de viering van Willem van Oranje's eeuwfeest zelf wordt door dit jammerlijk geval aangetast,’ verklaarden Van Eyck en Geyl o.m., in de passage die vermoedelijk door Du Perron werd aangestreept.
‘je stukje over de Rembrandt-verering’ = Rembrandtverering in Rok, MtB., V.W. 3, p. 532.
304
‘Hierbij de 2 pan. terug’ = Het panopticum over de boekhandel, De tyranny verdrijven, en dat n.a.v. Van Eyck en Geyl, Sancta Simplicitas, verschenen in Forum jrg. 1933 afl. 2. Het laatste stuk werd opgenomen in het Journaal van het Tweede Gezicht, MtB., V.W., 3 p. 538.
‘de uitslag van den “ereraad”’ = Op 24 Januari 1933 deed een commissie, bestaande uit de hoogleraren H. Brugmans, J.H. Gosses en G.W. Kernkamp, en ingesteld door de curatoren van de universiteit te Leiden, een rapport uitkomen, waarin de vraag of de beschuldigingen tegen Colenbrander geuit - n.a.v. diens artikel in De Gids - juist waren, ‘in hoofdzaak bevestigend’ werd beantwoord. ‘Zeer afkeurenswaardig’ achtte de commissie het dat de heren Van Eyck en Geyl hun brief aan de Gids-redactie onmiddellijk ‘voor het forum der publieke opinie’ hadden gebracht. Die brief namelijk verscheen in de pers eer hij in het bezit van de geadresseerde gekomen was. Op de datum van Du Perron's brief was het rapport van de commissie nog niet openbaar gemaakt - dat gebeurde eerst op 9 Februari 1933.
‘Hoe vriest het bij jullie wel?’ = Het weerbericht voor 25 Januari 1933 voorspelde ‘Aanhoudende matige tot strenge vorst.’ In geheel Frankrijk kwam strenge vorst voor, met zware sneeuwval.
Thierry Maulnier = Thierry Maulnier (*1909), essayist en toneelschrijver, medewerker van de Action Française, die in het door Du Perron bedoelde N.R.F.-nr. van December 1932 eenafwijzing schreef zowel van het kapitalisme als van het socialisme, maar ook van het fascisme en nationaal-socialisme omdat zij genoegen namen met de toestand, ontstaan door de overwinning van het kapitalisme: ‘En face des exicenges fondamentales de l'homme, collectivisme et capitalisme sont identiques.’ Het boek dat Du Perron Ter Braak stuurde was La Crise est dans l'Homme (EdP., V.W. 6, p. 63).
het waarschijnlijk dat deze regels zijn geschreven op 31 Januari of 1 Februari 1933. Du Perron gebruikte een prentbriefkaart, waarop een reproductie van Goya: Estan calientes.
309
‘Frank Harris lezen door Hugh Kingsmill’ = Du Perron besprak het boek over Frank Harris door Hugh Kingsmill in de N.R.C. van 10 Februari 1933, EdP., V.W. 6, p. 65.
‘een gedicht van een anderen dokter’ = In Den Gulden Winckel van Maart 1933 publiceerde Du Perron Enigme, madrigal uit Les Récréations Poétiques, amoureuses et galantes, par le Sieur Du Four (de Crespelière), docteur en médecine, Paris 1619, dat aanvangt: ‘Je nais du Soleil et de l'eau.’ EdP., V.W. 2, p. 607.
310
Deze regels zijn geschreven op een prentbriefkaart: Helsingor, Hamlets Mindesten. Van het poststempel is alleen te lezen: Gare Montparnasse, 2. 33. Waar Ter Braak in zijn brief van 3 Februari 1933 antwoordde op Du Perron's vraag over Uren met Dirk Coster, zal deze briefkaart derhalve op 1 of 2 Februari 1933 geschreven zijn.
312
‘Zijn (Marsman's) stuk tegen Last, maar vooral tegen De Kring’ = N.a.v. een lezing van Jef Last over Literatuur in Sovjet-Rusland, gehouden in de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring, schreef Marsman Moskou gaat dromen, een panopticum in Forum, jrg. '33, p. 157.
‘fragment van Putman’ = De Maaltijd, fragment uit de roman Vader en ik door Willem Putman.
314
‘Dat stuk in De Stem lijkt me heerlijk’ = In De Stem, jrg. 1933, p. 177 verscheen Vluchtige Blikken, getekend door: Spectator. Deze schreef o.m.: ‘Er is een steriele en giftige wanhoop, de verveling der leegte: type Forum. Vergeten we niet, dat in alle tijden elke literatuur gewemeld heeft van kleine intellecten zonder hart, wier beetje hart zodanig wegteerde in eerzucht en kunstbekommernis, dat er voor het leven slechts een klein soort vampiertje in mensegedaante overbleef. Die types waren er altijd. Alleen: in sterke tijden, waar gloed in zit, bleven ze op de achtergrond of ze kronkelden om de groteren heen. In moedeloze tijden dringen ze op, vullen het voorplan met hun loze bedrijvigheid. Een natuurverschijnsel, mijne heren: als het schemeren gaat, begint toch de regering van de vleermuizen!... Wie weet nog van De Lairesse,
die zich voortzoog aan de oude Rembrandt. O ja, Rembrandt heeft zijn afzichtelijke vampierentronie vereeuwigd, met een kalme en oneindig diepe verachting. Hij was de vleermuis, de Du Perron der 17e eeuwse schemering.’
316
‘Vergeet je niet mij de N.R.C.'s te zenden waarin stukken van mij staan?’ = In de N.R.C. van 29 Jan. '33 verscheen Du Perron's bespreking van dl. I van André Gide's OEuvres Complètes; in de N.R.C. van 5 Febr. '33 een bespreking van Jules Supervielle's La Belle au Bois. Zie EdP., V.W. 6, p. 56 en 60.
317
Pijke Koch = Pijke Koch (*1901), schilder.
‘Jammer, dat die rel over Lawrence zich in niet minder dan boekdelen afspeelt.’ = Aan de 2 Maart 1930 in Zuid-Frankrijk overleden Engelse auteur verschenen in de daarop volgende jaren verschillende herinneringen. Het inleidende essay van Aldous Huxley bij de uitgave van de brieven van D.H. Lawrence is gedeeltelijk herinnering. Elisabeth de Roos besprak in Groot-Nederland, jrg. 1933, p. 467, behalve de Reminiscences van John Middleton Murry, Lorenzo in Taos door Mabel Dodge Luhan en The Savage Pilgrimage van Catherine Carswell, die zich scherp tegen Murry richtte. Verschenen waren toen ook al de gedenkschriften van Ada Lawrence en Stuart Gelder.
‘X. heeft Janacopoulos (Ambrosia)... vertaald’ = De Griekse vertaling van Cantilene voor Vera Janacopoulos van Jan Engelman, door een anonyma, verscheen in Forum, jrg. 1933, p. 560.
318
Sawinkow = Du Perron schreef over Sawinkow in de essays Flirt met de Revolutie en De Smalle Mens, EdP., V.W. 2.
‘die “communistische” vermaning van Vic in de N.R.C.’ = In de N.R.C. van 8 Februari 1933 werd Du Perron's Flirt met de Revolutie in Forum aangeduid als ‘een naar de vorm in de dagboektrant... gehouden Cahier, dat wij kwalijk ernstig kunnen nemen, en zelfs bijna rustig kwalijk zouden nemen, ware het niet dat de schrijver bij herhaling met ontwapenende openhartigheid zijn volslagen onwetendheid belijdt op het gebied, dat hij hier entameert. “Anderhalve maand van revolutionnaire documentatie” geven hem inmiddels apodictische uitspraken in de pen over aangelegenheden, waaromtrent men eerst na jarenlange studie, zoal geen inzicht nog, dan toch een overzicht verkrijgt.’ De woorden ‘anderhalve maand van revolutionnaire documentatie’, die Van Vriesland citeerde, zijn te vinden op blz. 489 van het tweede deel van Du Perron's Verzameld Werk.
een voetnoot daarover aangebracht’ = Vsevolod Ivanov, een Sowjet-Russisch schrijver, had tijdens een verblijf in Parijs in een interview verklaard dat Sovjet-Rusland ‘het enige land ter wereld is waar zèlfs een dichter die ver beneden het middelmatige blijft van zijn vakverdiensten kan leven’ en dat schrijvers in Moskou in aparte woonkazernes leven. Greshoff schreef hierop zijn panopticum-stukje Het Schrijvers-Eden, waarin hij o.m. schreef niets aantrekkelijks te vinden in het ‘samen te moeten hokken met Alie van Wijhe-Smeding, M. Premsela, Anton van Duinkerken, Herman Middendorp, de oude heer Borel, of de idealist Anthonie Donker.’ Bij ‘Donker’ plaatste Du Perron de volgende voetnoot: ‘Klassificatie van Ds. Spelberg, die aan dit idealisten-werk een preek wijdde.’ Forum, jrg. 1933, p. 247.
‘mijn stukje over Harris-Kingsmill’ = In de N.R.C. van 10 Februari 1933 besprak Du Perron Frank Harris door Hugh Kingsmill. EdP., V.W. 6, p. 65.
328
‘panopticum op Eikenboom’ = Ondanks een waarschuwing van inspecteur van politie J. Vermeer te Kota Radja, bracht commandant P. Eikenboom de Zaterdagavond van 5 Februari 1933 op de sociěeteit van genoemd Atjehs stadje door. Tijdens zijn afwezigheid sloeg de bemanning van zijn opleidingsschip, de oude kruiser Zeven Provinciën, aan het muiten. Na gevangenneming van enkele officieren verliet het schip, zonder zijn gezagvoerder, de rede van Olehleh, nagestaard door de heer Vermeer, die - volgens Het Vaderland van 8 Februari 1933 - ‘om 10.15 u. alleen op de steiger stond toen het schip wegvoer, onmachtig om iets te doen.’ De muiters maakten bekend op weg te zijn naar Surabaja; gèèn geweld in de zin te hebben; uitsluitend te willen protesteren tegen de salariskortingen bij de marine en tegen de arrestatie, op 30 Januari 1933, van 50 betogende marinemannen te Surabaja onder wie enkele - Het Vaderland van 22 Februari 1934 zou er nòg eens aan herinneren - in de stad met voetzoekers hadden gegooid. Bijna zes dagen bevond de Zeven Provinciën zich in handen van de muiters. De Aldebaran, aan boord waarvan de commandant van het muitende schip zich bevond, en die onmiddelllijk de achtervolging had ingezet van de volgens de marine langzamer kruiser, moest na 2 1/2 dag de achtervolging staken wegens oververmoeidheid van de bemanning. Bij het binnenvaren van Straat Soenda echter werd het opleidingsschip, dat niet was uitgerust met luchtafweergeschut, getroffen door een bom uit een marine-vliegboot. Er vielen verscheidene doden en gewonden aan boord van de Zeven Provinciën, die zich daarop onmiddellijk overgaf.
Gedurende de vaart van de kruiser langs de westkust van Noord- naar Zuid-Sumatra, raakte een aanzienlijk deel van de Nederlandse publieke opinie in de grootst mogelijke opwinding. Minister-president dr. H. Colijn sprak van een torpederen van het schip en boven een artikel van 6 Februari 1933 plaatste Het Vaderland de koppen: Wat moet er gedaan worden? - Even afwachten en verkennen, zegt men in marinekringen - Naderen zij Java, dan aanvallen. Krijgshaftige geluiden werden ook vernomen in de ingezonden brieven, zoals die van het oud-lid van de Raad van Nederlands-Indië L.H.W. van Sandick en de gewezen gezaghebber van de marine J.W. van Nouhuys, welke laatste in een brief in de N.R.C. van 8 Februari 1933 o.m. schreef: ‘Tussen 9 uur 's avonds en 2 uur in de morgen heeft te Olehleh voor een hoogstaand en vastberaden man de gelegenheid voor het grijpen gelegen om de nationale eer te redden door een persoonlijke daad, een Luther waardig. Dat niemand de morele moed heeft gehad die gelegenheid te grijpen door zich op dat ogenblik aan boord te begeven van de Zeven Provinciën óf de muiters tot inkeer nopend óf hen dwingend zijn leven te nemen, is het schrijnendste bewijs der innerlijke verwording van het gezags- en verantwoordelijkheids-gevoel.’ En L.H.W. van Sandick berichtte op 7 Februari 1933 aan Het Vaderland: ‘Dat (marine-)personeel is vele jaren te zacht aange-
pakt. Rechten gingen voor plichten, in elk geval van ongeschreven plichten.’ Volgens Van Sandick was men in 1901 al te ‘zacht’ geweest voor het ‘marinepersoneel.’ Deze briefschrijver bepleitte vervolgens een ‘verovering’ van de muitende kruiser, desnoods met opoffering van de op dat schip gevangen gezette officieren, die, meende hij, de dood ook wel zouden verkiezen boven een met de schande van de marine gekocht leven.
‘Het eerste... goede stuk over het Démasqué’ = In Boekenschouw, jrg. 1932-'33, p. 385, besprak J. van Heugten Het Démasqué der Schoonheid. In deze bespreking werd Ter Braak vergeleken met Reinaert, en ook Mefisto wordt tevoorschijn gehaald, maar het slot van pater Van Heugten's bespreking was niet onwelwillend:
‘Bij geesten als Ter Braak, als Huxley en Gide, als Nietzsche en Stendhal is die onrust de veerkracht van hun wezen, hun levenselixer. Het doel, het bereikte en veroverde, het gewonnene en bezit gewordene is onmiddellijk zin- en waardeloos, zodra het niet meer te bestreven is. Slechts het streven, het nieuwe in wording, is van betekenis... De dienst dezer rusteloze geesten aan de mensheid is, dat zij dwingen tot aldoor herzien en herijken der oude waarden. Dit kan ook de betekenis van het Démasqué der Schoonheid zijn.’
329
‘Je panopt. over die officieren is maar zoo half waar’ = In zijn stuk De Oud-Helden schreef Ter Braak o.m.: ‘Blijkbaar was het temperament van de heer Eikenboom ten enenmale niet geschikt om tot die enorme zelfvergetelheid te geraken, waaraan men (mits de juiste enscènering toevallig aanwezig is) de reputatie van een Van Speyck te danken heeft. Terwijl de Van Speycks uitzonderingstemperamenten zijn, die op het critieke moment moediger voor de dag komen dan gewoonlijk, zijn de Eikenbooms regel; de gangbare phrasen van de bittertafel herinneren zij zich niet meer, als zij, de enige maal wellicht in hun ganse bestaan, voor iets anders worden gesteld dan glimmende ponjaards, recepties op “soozen” en nagekauwde ideeën van Piet Hein; zij zijn laf, en in die lafheid wordt zelfs een zeeofficier voor ons plotseling weer een mens, een sympathieke medemens in het Adamscostuum van het colbert. Maar niet aldus oordeelen de oud-gezagvoerders, de oud-helden van de ‘Witte’. Uit hun ingezonden stukken in de N.R.Cr. spreekt oprechte woede, omdat zij gepensionneerd zijn en het de heer Eikenboom niet meer voor hebben kunnen doen, hoe men de lont in het kruit werpt, hoe men alle pensioen voorgoed onmogelijk maakt door glimlachend te sterven, kortom: hoe men doodgaat in een vlaag van begenadigde domheid. Als de heeren van Sandick en van Nouhuys de pen voeren, sidderen de biljarten, en de vrienden oud-gezagvoerders vragen elkaar na het avondblad gelezen te hebben: ‘Wist jij, dat die Van Nouhuys schrijven kon?’’ ‘mijn panopt. Parijs bij Nacht’ = Verscheen in Forum jrg. 1933, p. 325.
‘en Maria Lecina’ = Een Hollander dicht een Spaanse ballade, EdP., V.W 2, p. 556.
‘Die roodharige dame is Lady Macbeth.’ = Du Perron stuurde Ter Braak een reproductie van Lady Macbeth, vermoedelijk van een prae-Rafaelitisch schilder.
‘Pater van Heugten schreef ook het fraais, dat ik hierbij insluit’ = In Boekenschouw, jrg. '32-'33, p. 433, publiceerde J. van Heugten De dood van het vitalisme?, waarin o.m. deze zin voorkwam: ‘Coster's verdiensten zijn door geen witte mieren weg te knagen. Wie het wezenlijke der Nederlandse poëzie zó in honderd verzen samenbracht, wie zo fijn gehoor bezit voor de nieuwe geluiden, kàn niet de ridicule figuur zijn die Du Perron van hem maken wilde.’
Ook elders kwam Du Perron nog eens ter sprake in dit artikel:
‘Anthonie Donker is de naaste leerling van deze Elias (Coster), wien diens mantel schijnt ten deel gevallen... Zijn humaniteit die voelbaar uit Coster's school stamt, is ondanks haar ontoereikendheid een heel wat menselijker en breder basis dan het bijna perverse eclecticisme van Du Perron, schrijver van het formeel geslaagde, maar menselijk corrupte Gebed bij de harde dood, dat Coster uit zijn bloemlezing had moeten weren.’
‘dien mijnheer Gans’ = Jacques Gans.
335
‘Het stuk van Henny’ = De dood van het vitalisme, geschreven als antwoord op J. van Heugten's De dood van het vitalisme? in Boekenschouw, verscheen in Forum, jrg. 1933, p. 256. H. Marsman, Critisch Proza, p. 272. ‘het klad van een soort p.s.’ = Du Perron schreef achter Marsman's De dood van het vitalisme in Forum een Postscriptum, waarin hij Van Heugten aanbood om voor f 600,- twee bloemlezingen binnen drie maanden samen te stellen die de bloemlezingen van Dirk Coster zouden evenaren.