Henrik Scholte
aan
Menno ter Braak

Amsterdam, 10 december 1931

Amsterdam, d. 10 December 1931

 

Beste Menno,

Otten heeft mij (S.) gisterenavond definitief medegedeeld, dat hij, indien Jordaan op een artikel over Wertoff insisteerde, ontslag zou nemen als redacteur-secretaris, welke mededeeling later in jouw bijzijn, nl. toen ook wij beiden tenslotte beslisten, dat inderdaad Jordaan zou schrijven, gevolgd is door Otten's mededeeling, dat hij zich daarop van de zaken van Filmliga terugtrok.

Jordaan en ik, die hier bijeen zijn om deze nieuwe, onaangename zaak, die niemand van ons verwacht had, te bespreken, meenen, dat wij - voor zoover het redactie-secretariaat ook een kwestie is, die de redactie aangaat - inderdaad dit door Otten aangekondigd ontslag moeten aanvaarden en hopen, dat bij de daardoor noodzakelijk wordende afwikkeling van hangende zaken persoonlijke onaangenaamheden tot een minimum beperkt kunnen worden, waardoor Otten eenerzijds, Jordaan en ik anderzijds, tenslotte nog in redelijk goede verstandhouding uit elkaar kunnen gaan. Wij richten ons thans tot jou met het verzoek, hierover je meening eveneens te willen formuleeren en je medewerking voor een goede uitvoering van dit besluit te willen verleenen.

Otten's mededeeling bevrijdt ons van ons beider voornemen, waartoe wij eindelijk door vele omstandigheden gedwongen waren, nl. verzoek tot décharge van Otten op de eerstvolgende redactie-vergadering als eerste punt ter tafel te brengen, daar inderdaad naar onze vaste overtuiging een toch reeds weinig aangename samenwerking thans voor de toekomst ten eenen male uitgesloten is. Wij herhalen nog eens hoezeer het ons tegenstaat, dat wij, die vier jaar lang zonder eenige onaangenaamheid aan een blad hebben samengewerkt en van dat blad iets goeds hebben gemaakt, thans van ruzie tot ruzie gesleept worden. Het is mogelijk, dat sommige ruzies onvermijdelijk waren, mijn aandeel daarin in het verleden wil ik niet wegcijferen. Maar het is ons beider overtuiging, dat van de meeste geschillen Otten de oorzaak was, terwijl ons bovendien eerst naderhand gebleken is, dat het heele verschilpunt tusschen Zijlstra en ons over het eerste nummer zeer waarschijnlijk vermeden had kunnen worden, indien Otten zijn taak om bemiddelaar tusschen uitgever en redactie te zijn, juist had vervuld en ons ook maar eenigszins op de hoogte had gehouden van de tusschen hem en Zijlstra getroffen afspraken betreffende typografie, aan Schuitema op te dragen, mijn overkomst voor de opmaak, cliché's etc. Wij hebben dan ook de overtuiging, dat door Otten's heengaan de oorzaak van deze ondragelijke moeilijkheden bij een zoo betrekkelijk eenvoudige zaak als het tijdschrift Filmliga tot het verleden zullen behooren.

Andere bezwaren latende voor wat zij zijn is het voldoende om thans te constateeren, dat Otten, naar zijn eigen mededeeling, drie dagen van te voren mededeelt, dat hij zal schrijven over een zoo bij uitstek belangrijke film als Wertoff's Enthousiasmus, waarvan wij op dat oogenblik nog niet eens wisten, dat zij vertoond zou worden. Hij deelt dat als feit aan Zijlstra mede, zonder zich ook maar eenigszins te storen aan de contractueele bepaling betreffende spoedeischende beslissingen, en nadat toch, bij het vaststellen van de redactioneele werkwijze ampel besproken was, dat ieder redacteur slechts met medeweten van, c.q. na goedkeuring van de anderen zou schrijven, juist wat de gevaarlijke rubriek Filmcritiek betreft. Met het oog op deze rubriek is ook Otten's bizondere bevoegdheid als red.secretaris vastgesteld, daar hij stellig niet als criticus, in het biz. niet als criticus van de voorstellingen van zijn eigen organisatie, is gevraagd. Alle overleg daargelaten heeft Otten zelfs van het feit, dat hij over Wertoff wilde schrijven, geen mededeeling gedaan noch - tot je eigen verwondering - aan jou, noch ook aan Jordaan of aan mij.

Jordaan vernam eerst Dinsdagavond 12 uur, toen hij bij mij was, dat Enthousiasmus inderdaad gedraaid zou worden. Wij overlegden toen de mogelijkheid of aan een zoo bij uitstek belangrijke film niet alsnog plaats in Filmliga II kon worden ingeruimd, wij bespraken ook, dat Jordaan zich te Rotterdam met jou in verbinding zou stellen omdat hij er graag over wou schrijven tenzij jij het zelf wilde doen. Hij wist op dat oogenblik reeds, dat er niet meer in de Groene over geschreven zou kunnen worden en ging den volgenden morgen zeer vroeg naar Rotterdam om de film te zien en nader met Otten over plaatsing te overleggen. Otten deelde daarop echter categorisch mede, dat hij er geen genoegen mee nam dat Jordaan zou schrijven (!), wilde zelfs tegen den wil van twee, later van drie redacteuren zijn eigen zin doordrijven en weigerde des avonds tenslotte even categorisch, Jordaan's artikel, dat deze toen reeds geschreven had, te plaatsen onder de mededeeling, dat hij aan het zijne den voorrang gaf.

Dit gemis niet alleen aan ieder contact, aan een redelijkerwijze zich voegen naar de wenschen van een overigens unanieme meerderheid, maar zelfs aan medewerking bij het uitvoeren van die beslissing, is o.i. reeds ruim voldoende reden om van zijn daarop gevolgd verzoek om ontslag gebruik te maken. Het feit staat echter geenszins alleen. Wij laten algemeene en hem dikwijls door ons allen onder oogen gebrachte bezwaren tegen zijn leiding als red.secretaris buiten beschouwing en nemen alleen maar eenige feiten, die hetzij Jordaan hetzij mij juist gisteren ter kennis kwamen.

Jij weet zelf, dat mij uitdrukkelijk was toegezegd, dat ik de te plaatsen foto's zou kunnen beoordeelen, vooral na wat er helaas met de foto's uit het vorige nummer was gebeurd. Dat is op de vorige vergadering met algemeen goedvinden vastgesteld.

Zijlstra heeft dat zelf nogeens onderstreept door te wijzen op zijn koeriersdienst, waardoor slechts een uitstel van één dag zou ontstaan. Ik heb twee keer in brieven aan Otten op de zending dier foto's aangedrongen, en het bovendien gisteren nogeens aan Jordaan verzocht. Het blijkt thans, dat Otten niet alleen alle foto's eigenmachtig geplaatst heeft, maar het zelfs niet noodig gevonden heeft, een van ons daar mededeeling van te doen. Hij was op 5 December in het bezit van alle foto's, naar hij zeide. Ik had ze derhalve Zondagmorgen 6 December kunnen hebben. Zij waren Zondag via de N.R.C. dan geretourneerd geworden en hadden Maandagmorgen bij den clichémaker kunnen zijn. Zonder eenig tijdverlies derhalve. Thans zijn opnieuw de cliché's gemaakt zonder dat ik ze gezien heb.

Ik heb ook Otten tot tweemaal toe schriftelijk verzocht om een verslag aan Jordaan en mij van het onderhoud, dat Woensdag voor een week heeft plaatsgevonden tusschen Zijlstra, Schuitema en Otten, een onderhoud, waarvan wij, gezien de bestaande bezwaren tegen het eerste nummer, toch zeker wel recht hadden om iets over te hooren. Ik heb thans rechtstreeksche verbinding met Schuitema moeten zoeken, omdat Otten niet antwoordde.

Wij, Jordaan en ik, hebben, toen de zaak-Wertoff ter sprake kwam, aan de hand van mijn lijstje overlegd welk artikel bij plaatsruimte eventueel moest vervallen en meende dat het artikel van Teunissen over Engelsche films kon worden uitgesteld. Jordaan verneemt gisteren in Rotterdam, dat Otten volkomen eigenmachtig het artikel van Boeken er uit gegooid heeft, waarvan hij ons zelfs geen mededeeling heeft doen toe komen. Het gaat toch niet aan, dat wij, na een behoorlijke redactie-vergadering, niet eens weten wat er wel en wat er niet in Filmliga komt. Otten probeert er buiten ons medeweten een artikel in te krijgen, weigert het om dat terug te nemen, treedt eigenmachtig op en neemt besluiten, die wij niet in het belang van het blad kunnen achten en deelt ons zelfs van die z.g. besluiten niets mede. Dit maakt samenwerking onmogelijk. Wij zouden zelfs zoo spoedig mogelijk in dezen onhoudbaren toestand voorzieningen willen treffen.

Deze zaak nu betreft tevens Zijlstra. In de eerste plaats omdat Zijlstra, van zijn standpunt volkomen terecht, Otten heeft beschouwd als het centrum der redactie, terwijl wij vanaf dit oogenblik Otten onmogelijk meer als betrouwbaar tusschenpersoon kunnen beschouwen. In de tweede plaats omdat het aanvaarden van Otten's ontslag een kwestie is van gemeenschappelijk overleg tusschen redactie en uitgever. Wij zouden je dus willen vragen, je standpunt in dezen te willen bepalen en daarop deze brief, al dan niet met je eigen aanteekeningen, naar Zijlstra te willen doorsturen met het verzoek of hij ons drieën in de loop van de volgende week nog eens tusschentijds kan ontvangen, hopelijk voor de laatste maal.

Wij stellen daarbij de volgende voorzieningen voor, die zoowel jij als Zijlstra van te voren wel eens zult willen overwegen. Is er een andere candidaat voor de positie van redactie-secretaris (niet redacteur-secretaris!), dan is de zaak eenvoudig. Wij zouden hem echter bij voorkeur uit het milieu van de Rotterdamsche Filmliga gekozen willen zien, daar wij er dunkt mij geen van allen prijs op stellen om in die richting de toestand te verscherpen, waartoe trouwens ook niet de minste aanleiding bestaat. Is die er niet, dan ben ik bereid het redactie-secretariaat op mij te nemen en mij de daarvoor noodige tijdelijke en geldelijke opofferingen te getroosten. Het budget hoeft daarvoor niet verhoogd te worden en reizen en onkosten kunnen m.i. wel uit de ter beschikking gestelde gelden bestreden kunnen worden. Ik heb ook energie genoeg om het blad op te werken en eruit te halen wat er m.i. op het oogenblik in zit. Het zal voldoende zijn wanneer ik, buiten de redactievergadering eenmaal een dag naar Rotterdam kom, het schema van het blad is thans immers wel vastgesteld en het wordt daardoor routine-werk. De proeven, foto's etc. zouden via den koeriersdienst kunnen loopen. Het organiseerende werk (buitenlanders aanschrijven, ruilnummers, foto-archief, dat Otten allemaal helaas heeft laten loopen) kan natuurlijk evengoed thuis gebeuren. De redactievergadering blijft uiteraard in Rotterdam.

Daarbij doe ik echter het voorstel om van nu af aan de conventie te scheppen, dat de fungeerend voorzitter van de Nederlandsche Filmliga ambtshalve honorair redacteur wordt van het tijdschrift Filmliga. Honorair in dien zin, dat daaraan geen remuneraties verbonden zijn (behalve natuurlijk voor artikelen), voorts eenvoudig stemhebbend en zich onderwerpend aan de tusschen ons allen bestaande regeling, dat ev. artikelen van redacteuren nimmer geschreven worden zonder voorkennis, c.q. goedkeuring van andere redacteuren. Je begrijpt dat de actueele voorziening van dit honorair redacteursschap zeker niet onze persoonlijke keuze zal zijn. Wij meenen echter, dat op deze wijze een behoorlijke relatie tusschen twee gelijknamige instellingen geschapen wordt. Deze redacteur kan in elk opzicht de belangen van de Ned. Filmliga behartigen, voor de pag. Off.Mededeelingen zorgen en een zakelijke relatie betreffende exploitatie van het tijdschrift onder de vereeniging met Zijlstra onderhouden. Wij zijn dan niet ten eeuwigen dage gebonden aan een persoon, maar wel aan een organisatie, waarmede een goede verstandhouding voor ons allen van belang is. Het redacteursschap staat of valt met de organisatie.

Daarmede hopen wij dan eindelijk deze reeks oneenigheden te kunnen afsluiten en ons verder aan een goed tijdschrift te wijden, waarvan de belangen door dit alles toch reeds danig in de knel geraakt zijn. Wij zijn beu van het harrewarren met iemand, die zich, als dank voor de hem tegen onzen zin verleende bevoegdheden, blijkbaar zoo slecht aan het milieu van de oude redactie van Filmliga weet aan te passen.

M.h.gr.

t. à. t.

Scholte

 

BM

't Is geloof ik voor het eerst van mijn leven, dat ik de samenwerking met een collega onmogelijk acht - maar werkelijk, ik zie er dit keer niets dan misère in. 't Is mogelijk dat wij de juiste toon niet vatten kunnen - ik wil ook over de persoon van Otten geenerlei oordeel vellen, maar vast staat voor mij, dat onze samenwerking in de toekomst er hopeloos uitziet.

Dat ik bruusk of arrogant tegen O. zou zijn opgetreden, doet me glimlachen - misschien ken ook jij me daarvoor te goed. Wààr is echter, dat de man met zijn passieve resistentie en zeurende, taaie vasthoudendheid, op den duur op mijn zenuwen werkt en me eindelijk uit m'n evenwicht kan brengen.

Daarom Menno, ik kan in de wending, die de zaken nu genomen hebben, alleen maar een grondige verbetering zien, in een zaak, die hopeloos was voor O. zoowel als voor ons. Ik hoop, dat je dan ook onze breedsprakigheid als goeden wil zult erkennen en je - evenals ik hierbij doe - met bovenstaande uiteenzetting accoord verklaren.

Vooral de passus inzake den honorair-redacteur, voorzitter-liga, lijkt me lang geen slechte oplossing. Wil je nu misschien zoo spoedig mogelijk den heer Zijlstra van dezen brief in kennis stellen - eventueel doorsturen? Ik ben verlangend eindelijk eens rustig en ongestoord aan ons blad te kunnen werken.

Beste groet

tt

 

Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie