Henrik Scholte
aan
Menno ter Braak

27 maart 1932

27 Maart 32

 

B.M.

Hierbij ter kennisneming een brief aan Du Perron, in antwoord op een brief, dien hij mij dezer dagen schreef. Het speet mij, en ook Jordaan, daaruit te moeten lezen, dat jij hem om het artikel gevraagd had, hetgeen wij niet wisten. Tevens moesten enkele misverstanden uit den weg geruimd worden betreffende het laten zetten van zijn artikel en de vertraagde beslissing daarover, in welke beide gevallen den overigen redactieleden o.i. geen schuld treft. Tenslotte heb ik hem, ter voorkoming van nieuwe teleurstelling, nogeens namens Jordaan en mij het standpunt der redactie uiteengezet. Als Pijper een blad over muziek heeft, dan laat hij daarin toch ook niet door een litterator een nieuwe compositie op een liederentekst beoordeelen naar de waarde van dat lied, en zeker niet door een litterator, die tot dusverre nimmer in zijn blad geschreven heeft noch ook eenig blijk van belangstelling voor muziek gegeven heeft. Jij laat toch ook niet een nieuwe roman van Slauerhoff door Jordaan in Forum bespreken op grond van mogelijke kwaliteiten van dien roman voor een filmscenario. Dat is niet een kwestie van scheiden in vakjes. Geef dan geen muziekblad, geen litterair blad, geen filmblad uit, maar bepaal je tot een blad, waarin je, onafhankelijk van wat je beoordeelt, alleen de weerslag van een bespiegelende persoonlijkheid geeft en wacht dan af of er genoeg publiek is, dat dat lezen wil.

Niettemin zijn Jordaan en ik volkomen genegen, Duperron een zelfstandig artikel over de litteraire waarde of onwaarde der huidige filmscenario's te laten schrijven, hoewel dat voor ons, in een blad, dat nu eenmaal te recht of ten onrechte aan film gewijd is, slechts een vraag van secundair belang is, waaraan trouwens, van zeer verschillend standpunt, reeds bij voortduring aandacht geschonken wordt zoowel door jouw als mijn critieken alsook door artikelen als van Bep de Roos en misschien thans ook van Duperron als ‘tegenwicht’ versterkt, zeer op prijs. Wij zien echter niet in, waarom een filmblad dan wel een litteraire dictatuur zou moeten verdragen. Elk schrijft daarin naar zijn beste weten en laat anderen de beslissing over, welke meening het meeste aanhang vindt. Onnoodig en voor het blad verderfelijk (omdat het lichtelijk ridicuul en te overgewichtig is voor wat wij doen) lijkt het mij om dan nog eens in de tweede macht elkaar te gaan bevechten over een standpunt, dat wij toch in onze eigen artikelen reeds elk voor zich voldoende duidelijk pogen te maken. Ik ben overtuigd, dat wij daarmede aan een ruineuze politiek voor het blad toe zijn. Noch ik noch Jordaan (die toch ook onderling de noodige verschillen in de beoordeeling van incidenteele films hebben) pretendeeren, dat de film als zoodanig den geest ook maar in eenig opzicht rijker zouden maken. Oude avantgarde-films deden dat echter evenmin. Indertijd is dat niet zoo aan het licht gekomen, dat de een de film als een zelfstandige en volwaardige uiting beoordeelde, de ander haar meer als aanleiding tot een algemeen filosofische these gebruikte, omdat destijds in negatieve veroordeeling het positieve verschil tamelijk sluimerend kon blijven. Nu het thans aan het licht komt, lijkt mij de schakeering in de redactie voldoende waarborg voor de onafhankelijkheid en veelzijdigheid van het blad. Elkanders recht op een oordeel moeten wij m.i. respecteeren, zonder de dictatuur van een Don Quichot, die ook nog den ander voor het front der lezers wenscht te overtuigen, c.q. aan te vallen. Dat is tweemaal zooveel recht opeischen als iemand toekomt. In de sfeer van zulke cumulatieve critiek kan een blad, dat zich nu eenmaal gemeend heeft, aan de film te moeten wijden, niet bestaan.

Misschien wil je in het licht van dit standpunt je ingezonden artikel tegen Shanghai Express, waarover Jordaan je zijn meening zal kenbaar maken, nog eens beschouwen. Het geval met Duperron is natuurlijk eenigszins anders. Hem ontbreekt de gelegenheid, die jou en mij openstaat, in dat blad een eigen meening kenbaar te maken. Stoot hij, als lezer, zich aan een critiek, dan staat hem - in beperkte mate, gezien de 16 pag. - de gelegenheid open, tegen die critiek te protesteeren. In ruimere mate staat hem de gelegenheid van elken inzender open, nieuwe argumenten van zelfstandige waarde toe te voegen aan een controverse, die reeds bestond zoolang als wij beiden over films oordeelen, maar die des te scherper aan het licht gekomen is bij de wederoprichting, nadat het blad anderhalf jaar stil gelegen had en in die anderhalf jaar de film zoozeer veranderde, dat het altijd aanwezige positieve verschil tusschen jouw en mijn opvattingen wel tot conflicten moest leiden. Het zou echter het beste compliment voor onze artikelen zijn, wanneer wij er in slagen, daarin ons verschillend standpunt zoo duidelijk te maken, dat de lezer geen nadere explicatie of vingerwijzing van een der partijen behoeft. Dat hij eventueel zulks zou behoeven, beteekent dan géén compliment voor den aanvaller, die zijn standpunt blijkbaar op zijn eigen terrein niet afdoende wist te verdedigen.

Inmiddels

t.à.t,

Henny Scholte

 

Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie