Menno ter Braak
aan
D.A.M. Binnendijk [Zutphen]
Eibergen, 22 augustus 1923
Eibergen 22.VIII '23
Beste Dirk
’t Schijnt me alleszins gevoeglijk je even in een minder beknopten vorm te beantwoorden dan een briefkaart. Mogen het dan ‘lispelende reutelingen van een beursch kadaver’ zijn (rationalistisch: hoe kan dat?), welke stinkende en rottende tumulus zich weer verplicht acht de ‘grens’ te trekken tusschen kwatrijn I en II, ik waag het, je in je lectuur van J.W. Pik e.a. nog even te storen. Zoo allereerst mijn hartelijken dank voor je kunstvaardige brief, die, als je je auteursconsent verleent, no 1 uit zal maken van een geannoteerde, in het Pantheon te verschijnen editie van je verzamelde ‘Brieven’. Ik ben natuurlijk annotator en zal niet nalaten eenige levensbijzonderheden, taal- en letterkundige aanmerkingen en vertalende toevoegingen aan te brengen. Zoo zal ik in een noot verontschuldigen, dat ‘god’ (de christelijke nog wel, o jemig) ‘belgisch’ en ‘binnendijk’ zonder majuskel werden geschreven; ik zal wijzen op je veelzijdige ontwikkeling, blijkend uit het enorm aantal opgesomde auteurs; tevens achterin uitleggen, dat men niet aan Lesbische neigingen behoeft te denken, vanwege het slotcitaat.
Aangezien ik niet de minste kans verwacht, dat je hieraan je goedkeuring zult hechten, op een ander motief. Ook mijn historische studiën verliepen in een suffe streepjeszetterij. Het vierde deel van Pik is een gruwel; een walgelijk relaas van sjacherende natie’s, waar je misselijk van wordt. Ik dank G(g)od dat ik behoorlijk opgeschoten ben met het onderwerpje van jhr. Six, waarin ik in October onvermijdelijk wensch te tentamineeren. Hoe ik evenwel alle in zweetende wanhoop saamgestuwde wijsheid van Stoett nog eens, zij het dan in een minder depricieêrende hitte, moet verwerken, is mij een voos raadsel, waartoe ik geen sleutel heb.
Van Henny ontving ik een briefkaart, berichtende dat nog enkele Saturnaliën ten huize van Kees Zadoks hadden plaats gevonden. Hij wilde echter op het tijdstip, dat de briefkaart verzonden werd, ‘de orde herstellen’. Deze vage uiting schijnt van een ethische gezindheid te getuigen.
Van mijn Belgische reis had ik veel voldoening; ik zag niet alles zoo feuilletonistisch als Brugge. De oome reisde heftig ‘sight-seeing’ en voor mondaine genietingen is hij kuischelijk-ongevoelig. Vele musea bezocht ik natuurlijk uithoofde mijner studiën, gedeeltelijk met belangstelling. Zoo werd ik met minder genoegen door een iguanudonten en brontosaurenmuseum gesleept. Zeer merkwaardig is een collectie van den machteloozen 19en eeuwschen fantast Wiertz; ik nam er demonische herinneringen van mee.
Ik denk er over midden September naar de Makkinje’s terug te keeren. Het is hier geestelijk zeer eenzaam. Ben Ledeboer is evassisteerende. Ik verwacht gelukkig geestelijke laving van een symbolischen optocht, die hier ter eere van H.M. de K. zal gehouden worden; ‘praal’wagens, o.a. voorstellende: ‘de 7 Gratien’, de ‘20 Muzen’, ‘De achtereenvolgende prinsen van Oranje elkaar de hand reikend’ etc, etc. Ik heb er over gedacht, Mussolini voor te stellen en daartoe het zwarte overhemd van jou ter leen te vragen of wel ‘de Zelfverwerkelijking der Idee’ in nationale kleuren. - Nog steeds koester ik hoop, je nog eenige dagen hier te kunnen zien; helaas zitten we zoo overkropt met logé’s, dat ik niet de geringste voorspellingen kan doen.
Ook ik neem afscheid, mij verdiepend in von Bode, Bartsch, la Rochefoucauld, J.W. Pik, Bakels, Wyclif, J.K. Rensburg (wiens ‘Japansche Verzen’ ik met veneratie lees) en den gestolen Kloos.
Wees hartelijk gegroet, tevens ouders & Friede. Bied den ober mijn verontschuldigingen over het misleidende adres.
t a t
Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum