Menno ter Braak
aan
D.A.M. Binnendijk [Zutphen]

Amsterdam, 1 januari 1927

den 1.I 1927

Beste Dirk.

Ik voel me op het oogenblik zoo down, dat ik bang ben om te gaan schrijven en alles door schriftelijk relief nog eens te verhevigen. Je brief was niet bepaald opgewekt en ik kan niet anders, dan dat nog eens aandikken. Ja, ’t is bedonderd met ons. We loopen in het stikdonker op den Needschen weg te scharrelen en zien geen hand voor de oogen. Vanmorgen kwam Jo onverwachts, z.g. nieuwjaarwenschen. (O ja, g.v.d., alle goeds voor 1927, dat is waar ook.) Ik bracht haar terug tot Neede. Zij is er ook beroerd aan toe, maakt zich bovendien nog ziek door het lezen van Weininger, waar ze bepaald onder lijdt. Weet jij niet iemand, die een goede, zakelijke critiek op dien fluim heeft geschreven, die ik haar kan geven? Ik voel me werkelijk als een onverantwoordelijke, nu ik het land uitga, zóó was haar stemming vanmorgen. Maar hier kan ik ook al niet veel doen. Alles is mis, mis, mis. Zoowel jij, als zij, als ik voelden blijkbaar de avond van 30 Dec. als een soort laatste zorgeloosheid; nu volgt het bordeel of zoo iets. - Donderdag ga ik er nog eens heen, maar hoe we afscheid moeten nemen, weet ik niet. Gelukkig heb ik weer even aan mijn tooneelstuk kunnen werken, schoot 4½ pag. op. - Ik kan me haast niet meer bij het ‘onvermijdelijke’ neerleggen. Dat breekt me op; ik heb me er te lang en te kunstmatig bij neergelegd. En ik kan niet berekenen, wat er met Jo zal gebeuren al dien tijd; ik voel, dat er ook in haar leven een nieuw verzet, een nieuwe crisis, na een periode van berusting komt.

Het bericht van Friede’s dochter trof mij ook; en ik verklaar niet te begrijpen, hoe iemand zoo totaal afstand kan doen van een toch zeker waardevol verleden. Van dat afstand doen schijnt me deze baby het vleeschelijk symbool. Ik kan me indenken, dat je den ouden heer Knapp niet kon gelukwenschen! Het is alweer één van die onherroepelijkheden.

Laten we overigens niet te pessimistisch zijn, waar het niet noodig is: b.v. inzake het logeeren. Ook al krijg je de baan aan de ‘Telegraaf’. (Overigens een prachtkans, die je hebt, schijnt me!) Maar met dat al zal het leven nu verdomd gaan veranderen.

Het prospectus van de V.Bl. is heel goed. Alles dadelijk beter, meer af dan bij van Looy. Ik weet niet, of ik nog iets voor no. 2 leveren kan, zal mijn best doen. Anders wel gauw iets uit Berlijn. - We spreken dus voorlopig af, dat ik Donderdagavond 13 in Zutfen kom. Ik moet dan Vrijdagmiddag door naar Eibergen en ga Zaterdagmorgen naar Berlijn. Donderdagavond kunnen we dan nog ‘de laatste dingen’ belullen.

Met deze zelfde post verzend ik een epistel aan Brugmans om hem om een onderhoudje te verzoeken. Zonder twijfel. Aan de eene kant. Ook dat... ook een soort mensch.

Laat gauw eens hooren, als je vastigheid hebt omtrent de ‘Telegraaf’. Hou je goed.

Hart. gr. aan de oudelui en een handdruk van je

Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie