D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak [Rotterdam]
Amsterdam, 15 november 1933
Amsterdam, 15 Nov 1933
Beste Menno,
Ik zou je al eer op je brief hebben geantwoord, als ik niet door een in Zutfen doorgebracht week-end en door veel werk dat daardoor was blijven liggen daarin zou zijn gehinderd.
Je verdediging van du Perron, je op de bres staan voor een vriend, heeft - je begrijpt het - mijn hart goed gedaan. Het spijt mij dan ook oprecht, dat ik in mijn bewusten brief zoo op keffenden toon, blijkbaar, heb geschreven, dat je je gekwetst hebt moeten voelen. Maar daarmee is mijn meening over den figuur-du P., die voor mij een, zich als publiek schrijver manifesteerend, mensch is niet veranderd, omdat - als tenminste deze schrijverszijde van hem geen leugen is (en dat kan ik niet aannemen) - uit zijn werk een toch ongetwijfeld uiterst belangrijk, essentiëel deel zijner menschelijke persoonlijkheid zal spreken. Ik geloof dan ook, dat zijn werk mij omtrent den mensch niet heeft misleid, tenzij... hij dat schrijft buiten zijn eigenlijke wezen om. Is dat nu niet het geval, dan is het voor mij onaannemelijk, dat deze mensch voor de rest zoo de moeite waard kan zijn, dat men dezen zich in het werk vertoonenden, kant van zijn persoon op den koop toe kan nemen. Om het ronduit te zeggen: het is mij inderdaad een raadsel, dat jij, die tegenover andere scribenten overloopt van hoon voor hun kleine, soms kinderachtige, hebbelijkheden, bij du P. niet alleen je hand over je hart haalt, maar het hem bovendien (is dát een vriendendienst?) mogelijk maakt, om zich voor het forum van (op du Perronsche wijze: critisch) Nederland belachelijk te maken. Want zulke defaecatie moge toelaatbaar zijn in een brief, - allerminst op zijn plaats is zooiets toch in een tijdschriftartikel. En dan: autisme is op zichzelf geen minderwaardig verschijnsel; als ik dat zou beweren, ware ik zeker een moralist. Maar autisme, dat den vorm van ijdelheid aanneemt, is toch alleen aanvaardbaar als de autist belangrijk genoeg is en blijkt, om zelfs in zijn ijdele kraam nog ‘groot’ te zijn. Dit nu wil er bij mij niet in: dat du P. (en zijn geschriften zijn, dunkt mij, ook niet op één lijn te stellen met die van Pascal en Nietzsche) belangrijk is, al vindt hij zichzelf ook zoo en al vind jij hem zoo. Het lijkt wel, of jullie wederzijdsche vriendschap jullie blind maken - niet voor elkaars fouten, maar ook voor jullie groote tekortkomingen. Er heerscht een sfeer van overschatting tusschen jullie, die natuurlijk ook in ‘Forum’ zichtbaar wordt, bijv. in citaten uit brieven of door vermelding van mondeling gemaakte opmerkingen, die als Evangeliewoorden worden aangehaald (Ter Braak zei mij...). Zeg nu niet, dat dergelijke uitlatingen futiel zijn; zij zijn symptomatisch voor een psyche, die, als de inhoud zeer ‘diep’ en ‘geweldig’ is, misschien interessant is, maar anders allerbelabberdst. Bij Nietzsche werken sommige, typisch alleen maar autistische, uitlatingen evengoed weerzinwekkend of medelijwekkend. Het staat trouwens toch wel vast, dat Nietzsche krankzinnig is geworden. Ik heb dus met ‘autisme’ een bepaalde graad van autisme op het oog gehad. En mijn conclusie à propos du P., uit zijn werk gepuurd, zijn van denzelfden aard en op dezelfde wijze tot stand gekomen als zijn critische opmerkingen betreffende anderen en mijzelf. Hij publiceert; welnu, deze publicist is mij zuwider. Bovendien acht ik zijn onbevooroordeeldheid, een eigenschap die ik zeer sterk zou willen waardeeren, uitermate gering. Ik heb dat zelf aan den lijve (c.q. aan de ziel) ondervonden. -
Een diepgaand gesprek kunnen wij in elk geval een volgenden keer over hem houden.
Met veel belangstelling en grootendeels met instemming heb ik je, in dank ontvangen, artikel over den dichter en het leven gelezen. Het ligt mij momenteel zoo ver, om over dergelijke kwesties te denken of te schrijven, nu ik zelf weer aan den gang ben, dat ik het ook maar bij deze losse appreciatie zal laten.
Tot spoedig hoop ik. Met allerlei groeten van huis tot huis en een hartelijke poot,
je Dirk
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum