Menno ter Braak
aan
Victor E. van Vriesland

Eibergen, 30 juni 1925

Eibergen, 30. VI. '25

Zeer geachte heer van Vriesland

Uw schrijven ontving ik hedenmorgen, deed mij onmiddellijk de eenige ‘Gulden Winckel’ in het dorp opsporen. De loslippige Pannekoek heeft inderdaad een merkwaardig en schilderachtig ensemble der volken tentoongesteld, dat zich, als ik mij wel herinner, dien avond voor de eerste maal in die formatie ‘ensemble’ bevond. - Ook is het waarschijnlijk aan de geaardheid onzer ‘ensembles’ te wijten, dat mijn bedoelingen t.o.v. dr. Dèr Mouw te onduidelijk zijn gebleven. Misschien mag ik U dit nog even, ditmaal in Schriftelijk-nuchtere eenzaamheid, uiteenzetten.

In de eerste plaats ben ik zeer dankbaar voor de door U aangeboden gastvrijheid, die ook wanneer mijn plannen van grootscher aard waren, mijn stoutste verwachtingen zou overtreffen. Voorloopig was mijn doel echter wat bescheidener, daar ik slechts een studie over Dèr Mouws Adwaïta schrijvende ben, die alleen zijn uitgegeven werk betreft, wat opzichzelf al een tamelijk uitgestrekt terrein is. De opzet is een vergelijking van het critisch-philosophisch, prozaïstisch standpunt met het mystisch-Upanishad-isch, poëtisch (over de Upanishaden zal ik, als slechte half-linguïst, natuurlijk kort zijn), gevolgd door een beschouwing over ‘Brahman’ en enkele paraphrases. Om een vollediger inzicht in de persoonlijkheid te krijgen, tevens een algemeene indruk van zijn onuitgegeven werk, nam ik derhalve de vrijheid Uw welwillendheid in te roepen, die de ‘archivaris’ van Dèr Mouw's manuscripten zijt en eens zijn vriend waart.

Ook al met het oog op de omvangrijkheid van de nalatenschap (waarvan ik door den heer van Regteren Altena wist) heb ik aan eenige bewerking daarvan niet gedacht. Practisch zou ik daartoe, gezien komend doctoraal en promotie, waarschijnlijk ook niet den tijd kunnen vinden, die het werk ongetwijfeld toekomt. (U zult, hoop ik, stilzwijgend al verondersteld hebben, dat er van eenige inmenging in ev. uitgave, waarvan het initiatief natuurlijk alleen U als ‘executeur’ toekomt, bij mij geen sprake was!) Wel ben ik er, na het lezen van het gedrukte, vast van overtuigd, intuïtief, dat de manuscripten de moeite van den editie meer dan waard zullen zijn. In verband met de geestesgesteldheid van het publiek geloof ik echter met U, dat er vele practische bezwaren aan verbonden zijn. Mocht U echter te eeniger tijd een uitgave willen bezorgen, dan ben ik gaarne bereid, wanneer U daartoe medewerking noodig zoudt hebben, de hulp, die ik kan geven, te verleenen. -

De opzet van mijn opstel betreft dus slechts het uitgegeven werk. Ik weet niet of het mogelijk zal zijn in een kort bestek daaraan een samenvatting van het onuitgegevene, een algemeene indruk dus, toe te voegen. Maar dit kunnen wij natuurlijk Maandag 6 Juli nader bespreken. In ieder geval zal U nu de omvang van mijn plan duidelijk zijn. Het scheen mij beter, dit even schriftelijk af te doen, dan op de waarschijnlijk zeldzame ebben van de Midzomernachtsfestiviteit te rekenen (wanneer de ontstellende berichten over het verdwijnen van Campert, die U waarschijnlijk ook reeds ter oore kwamen, daarin althans geen verandering zal brengen; onder alle omstandigheden ben ik echter vanaf 3 Juli in Amsterdam, den Texstr. 31b).

Gaarne dus kom ik 6 Juli ten uwent, hoop daardoor niet te veel beslag op uw tijd te leggen.

H.gr.

Uw dw. Menno ter Braak

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie