Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Usquert]
Eibergen, 11 augustus 1932
Eibergen, 11 Aug. 1932
Lieve Ant
Zoo juist keer ik in mijn studeercel terug om je te schrijven. Er heeft zich n.l. naar aanleiding van onze ‘plannen’ een gesprek voorgedaan, dat tot laat geduurd heeft. In de eerste plaats is er hier een opstopping met de logé's, zoodat het beter uitkomt, als je 24 Aug. hier komt, kan dat? Er was n.l. een logé van Truida, die van te voren geen datum had kunnen aangeven dus er nu tusschen in geschoven wordt. - Verder moet ik van 19 tot dien 24 Aug. het huis uit, weder wegens die logé en de twee knaapjes, die er ook nog zijn. Nu wilde ik 19 Aug. naar Amsterdam gaan, om de Rembrandt-tentoonstelling te zien en dan blijven rondhangen tot ik weer naar E. kan. In Zutfen durf ik mezelf haast niet meer inviteeren, wel voor jou, maar niet voor je vader, die me langzamerhand wel een erge ‘uitvreter’ zal gaan vinden. Schrijf me dus nog maar eens wat je ervan denkt.
Dit wat de chronologie betreft. Verder liep het gesprek over mijn huwelijksopvattingen. Truida was ook juist weer terug. Zij is, geloof ik, een beetje bang, om in het komend seizoen ‘fâcheuse troisième’ te zijn; ik heb gepoogd, haar die zorg af te nemen, maar jij moet het daarover ook maar eens met haar hebben. - Mijn moeder vertrouwt de zaak nog maar half, om de meergenoemde redenen. Ik heb mijn crediet opgeteerd en, omdat ik met den besten wil geen huwelijkselegieën in de biedermeierstijl kan zingen, kost het me moeite, haar eenigszins te overtuigen. Zij had waarschijnlijk liever, dat ik maar getrouwd was zonder het haar te zeggen (wat ze aan den anderen kant ook weer hoogst vervelend zou hebben gevonden!) Maar enfin, het is zeker beter nu de ontmoeting door te zetten; jij kunt zeker beter met haar praten dan ik en nogmaals, alles gaat tegen mij (als zijnde voor een goede vrouw een on-idealistische cynicus; mijn eigen masker speelt me hier parten, ik verdien niet beter). Ik ben overtuigd, dat je handigheid in dezen meer waard is dan de mijne, die altijd gehandicapt is, vooral tegenover mijn ouders. Waren alle ouders maar zoo soepel en prettig als je vader! Ik heb hier eenige malen uitbundig zijn lof gezongen; wat weer indruk maakt, want ze mogen hem hier ook bijzonder graag. -
Je uiteenzetting over Schweitzer accepteer ik. Maar dan ging je bezwaar toch ook niet tegen de kern van het stukje, het ‘waarom’! Mijn haat tegen de theologen is uiterlijk inderdaad kinderachtig; ik zal me eens ‘in den breede’ moeten verklaren, waarom ik zoo doe.
Wat mijn ‘verbergen’ betreft; ik doe er heusch geen moeite voor, ik speel niet opzettelijk comedie (behalve in enkele gevallen natuurlijk). Maar ik reserveer mijn ongemaskeerde persoonlijkheid blijkbaar instinctief voor heel enkelen, bij wie ik geen weerstand ontmoet van de bekende qualiteit.
Ik vind het prachtig, dat je vrijerij je al naar Groningen was vooruitgeloopen. Hoe kan dat? Dat zooiets de reputatie verhoogt, is bekend. Daarvoor is tenslotte meer noodig dan alleen maar een diploma H.B.S.!
Jullie gaan dus ook nog naar de Kloet! Zijn tartaarsch profiel is me nog altijd scherp bijgebleven, benevens zijn opmerking over Fra Angelico. - Maar over het mevrouwtje, waar je over schrijft, zou ik heusch niet spotten! Tenminste, zoodra ze me als individu voorstond; voor de rest... humor! (Maar dat woord moet nu eens een beetje gaan verdwijnen, het wordt dogmatisch, en dogmatische humor, ‘Punch’ etc., is de allerergste soort van geest, die ik ken. - Ik lees geschriften van Jung, den concurrent van Freud. Vrij halfzacht, geef mij maar Freud.
Het is erg laat. Ik eindig dus met den pen, maar niet met het hart.
Dag!
je Menno
N.B. Truida verzocht speciaal de groeten!
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum