Truida Varangot-ter Braak
aan
Menno ter Braak

Woluwe, 5 oktober 1937

Beste Menno

Ik hoor van Jan Greshoff dat je het roerend met hem eens bent inzake het conflict dat tusschen Jan en Maurice gerezen is. Als het gaat om het hier heerschend provincialisme aan te klagen dan is dat alleszins toe te juichen en dan zijn verscheidene Vlamingen, waaronder Maurice, zeker bereid om Jan volmondig gelijk te geven. Maar aan dit debat zitten kanten, die in Holland heelemaal niet aan het licht komen en waardoor het geval op een heel ander plan komt en voor discussie in Het Vaderland ongeschikt wordt.

De kwestie komt hierop neer dat Jan Greshoff gelijk heeft maar dat hij de man niet is om het te zeggen. Dit heeft hij nog eens bewezen door de manier waarop hij het nu gezegd heeft. Jan laat zich door zijn temperament vaak verleiden tot spontane reacties die voortkomen uit oppervlakkige kennismaking met de dingen die zijn ergernis of bewondering opwekken. In casu zijn al zijn argumenten voor zijn verachting voor alles wat Vlaamsch is boven gekomen bij het lezen van die jonge dichters, die hij bespreken moest. Hij heeft zijn oude, vaststaande opinie nog eens in een artikel neergeschreven, daarbij gebruik makend van nieuwe voorbeelden, die helaas sterk overdreven en onjuist waren. Jan is bevooroordeeld en zit vast aan de fundamenten van zijn bekende meening over de Vlamingen: Maurice schrijft ‘hij kende de juffrouw tot in al haar naden’ Hij stond op en begreep geen steek van waar jullie het over hadden.

Om te beginnen heeft hij al ongelijk als hij beweert dat de Vlamingen elkaar maar ophemelen om de Walen het idee te geven dat ze wat beteekenen. Er is geen Vlaming die daaraan denkt. Dat er opgehemeld wordt, domweg, dat is waar voor verscheidene critici, die door niemand au serieux genomen worden. Bij Maurice en Marnix Gijsen (lees jij ooit die critieken?) komt duidelijk de wil tot uiting om gewetensvol te analyseren en te [wegen]. Als zij daarin falen dan is dat omdat zij scholing missen, in beschaving bij ons achterstaan en niet door en door de taal kennen. Daarin kan nu eenmaal niet in een paar jaar verandering komen. Zij zouden zeker gediend zijn met en van scherpe critiek, ondanks wat overgevoeligheid wanneer er intelligent en raak gecritiseerd werd. Zoals Maurice zegt, zijn de lovendste critieken over Vlaamsche schrijvers uit Holland gekomen en deze hebben meegewerkt om de betrokken auteurs in Vlaanderen zelf buiten verhouding in aanzien doen stijgen. Maar nu komt die critiek van Jan Greshoff, die zijn verachting voor alles wat Vlaamsch is niet onder stoelen of banken steekt, van wie je moeilijk kunt aannemen dat hij de wil heeft de Vlaamsche literatuur van dienst te zijn. Hij geeft eerder den indruk liever gele banken voor de Vlamingen te laten aanbrengen in Brussel's parken. Verder leest hij slordig en interpreteert een zin uit een critiek van Maurice dat Voltaire, Anatole France en Laforgue de geestelijke vaders zijn van Brulez (iets dat hij voor de laatste althans altijd zelf heeft gezegd) alsof Maurice Brulez op gelijke hoogte stelt met zijn geestelijke vaders, Gilliams met Alain- Fournier. En zijn argumentatie bestaat in hoofdzaak uit dergelijke interpretaties. Waarom als er voorbeelden te over zijn? Je kunt wel zeggen dat die kleinigheden er niet toe doen, dat het er even goed wel zoo had kunnen staan, maar waarvoor dienen dan taalnuances.

Jullie voelt niets voor de Vlaamsche zaak. Jan wordt ziek van der Vlamingen heil'gen taalstrijd en jou laat die koud. Ik zit tussen de Vlamingen en heb sympathie voor de zaak. Ik constateer dat een man als Maurice te veel vasthoudt aan zijn moedertaal, die nog in een vrij ruw stadium verkeert. Hij is de eerste om toe te geven dat hij aan een zeker provincialisme vastzit maar hij hoort tot diegenen die er tegen strijden. Maar ik constateer ook dat Maurice een mensch is die niet zoo heel ver van onze gevoelssfeer afstaat aangezien hij Kom en Gaan en Het Leven dat wij droomden heeft kunnen schrijven. Voor ons overweegt dit, voor Jan het ‘hij stond op haar hand’.

Jan laat zich meesleepen door zijn hartstochtelijke verachting om de menschen, die de toestanden hier niet kennen een scheeve voorstelling van zaken te geven en als hij op zijn fouten gewezen wordt, verschuilt hij zich achter een idee waartegen niemand iets in kan brengen. Als de Vlaamsche taalstrijd jullie koud laat, waarom maak je je er dan druk over of Maurice Roelants hier een groot man is en Hoogdagen organiseert. Hier in Vlaanderen waar alle grenzen een beetje flauwer zijn, is die grootheid ook nog niet zoo absoluut.

Het is dus heel loffelijk dat dien ongeletterden boeren Vlamingen de mond gesnoerd wordt als ze niet in staat zijn om in te zien dat het hier gaat om een idee: het ontbreekt in Vlaanderen aan scherpe critiek en daarom is er geen eerste-rangs literatuur mogelijk. Dat deze idee, waarmee velen van hen instemmen, gestaafd wordt met valsche en voor hen hatelijke argumenten dat moeten ze maar op de koop toenemen omdat ze toch maar tweede-rangs Vlamingen zijn, die meer met het hart leven dan wij. Het is onintelligent om dan in opstand te komen en te zeggen. Waar zijn jullie eerste-rangs auteurs, dat je met zoo'n superioriteit optreedt. Onintelligent maar menschelijk. En inderdaad hoeveel namen heeft Holland op 't oogenblik te stellen tegenover Jan van Nijlen, Elsschot, Walschap, Roelants, Toussaint van Boelaere, Marnix Gijsen (waar jullie weinig of niets van gelezen hebt?) Teirlinck.

Er is niet het minste bezwaar tegen telkens weer te hameren op het gevaar van te groote toegevendheid. Maar ik heb er wel bezwaar tegen dat Jan systematisch de Vlamingen ridiculiseert en hiervoor misbruik maakt van zijn autoriteit. Als het dus gaat om de manier waarop het debat gevoerd werd dan heeft Jan onwaardig geschipperd om zijn begane vergissingen te verdonkeremanen. Dit lijkt althans zoo voor buitenstaanders, die met de verhoudingen hier op de hoogte zijn. Voor de lezers van Het Vaderland is de conclusie dat Maurice een redekavelend jong romancier is. Maar de Hollander gaat het alleen maar om de idee.

Ik heb geprobeerd je te laten zien dat je het met Jan Greshoff eens kunt zijn en toch in dezen aan de zijde van Maurice staan, omdat het jammer is dat in de precaire verhouding Noord-Zuid unfaire elementen worden gebracht. Tenzij je natuurlijk staat op het standpunt van de gele banken.

Met hartelijke groeten ook voor Ant,

Truida

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie