Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Eibergen, 30 maart 1932
Eibergen, 30 Maart '32
Beste Eddy
Hierbij als merkwaardige documenten van den menschelijken en aesthetisch verstarden geest, twee brieven van Jordaan en Scholte. Je zult zien, dat de situatie thans hier op neer komt: de zaak moet in de doofpot. Op grond van vriendschappelijkheid en andere niet ter zake doende sentimentaliteiten. De brief van Jordaan is hartelijk, maar van een afgrondelijk wanbegrip. Bij deze menschen schijnt het gevoel voor mentale zindelijkheid zoo volkomen verdweenen te zijn, dat een gedachte aan een bad hen doet huiveren als een hoveling van het Louis XIV Versailles. Inderdaad: wij spreken een andere taal. Ik heb hier, in afwachting van de redactievergadering, vast op geantwoord, dat ik in ieder geval sta op plaatsing van mijn artikel en een ‘heftig en verbitterd’ tegenartikel van Scholte gaarne wil afwachten. Wat de consequenties zullen zijn, vermoed ik alleen. Maar in geen geval gaat het stuk in den vriendschappelijken doofpot. Lees de documenten nauwkeurig, ze zijn levendige illustraties van het Démasqué. Na lezing graag terug (naar Rotterdam).
De brief, die Scholte jou geschreven heeft en waarvan hij een doorslag insloot, is eenvoudig een ambtelijke poging, het conflict naar onbenullige formaliteiten te verleggen. De waarheid is: men is bang voor de ‘dictatuur van den litterator’, d.w.z. voor een korfbal-opinie over voetballen in een voetbalblad. Mijn stuk schijnt den collegae zelfs niet aan de opperhuid geraakt te hebben! Althans niet bewust.
Heb je het stuk van den anonymen ‘maître de Breukelen’ al gelezen? Ik schiet goed op met Dumay. H. gr. je
Menno
Morgen ga ik waarschijnlijk weer naar Rotterdam.
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag