Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 6 april 1933
Rotterdam, 6 April '33
Beste Eddy
Vanmorgen las Bouws me door de telefoon je briefkaart over Angèle voor. Het doet me voor Marsman ontzettend veel pleizier, dat je er anders over denkt dan ik; ook al zou Maurice tegen zijn, dan blijft het toch een moreele steun voor hem. Ik heb me misschien vergist, of liever: ik weet niet, in hoeverre er van vergissen sprake kan zijn. Mij staat dat soort werk in dit stuk van mijn leven blijkbaar erg tegen; het verveelt me zelfs, het lijkt me zoo buiten alles, wat werkelijk belang voor me heeft, dat ik aan een ‘objectief’ oordeel over litteraire qualiteiten niet eens toekom. Als ik Bouws goed gehoord heb, zie jij de fouten ook wel, maar ‘er achter’ of ‘er onder’ voel je het belang van het werk. Ik voel daar niets van; al die hallucinaties over het groote Parijs en al die even hallucinatorische dialogen over Knudde en al die visioenen op die interessante Angèle - het laat me alles koud als ijs, het lijkt me ‘geestelijke’ humbug in het quadraat, geschreven door iemand, die met alle geweld grooter wil doen dan hij is. (Ik bedoel daarmee niets onaangenaams voor Marsman! Het is geen opzet, geen bluf!). Ik wil de ‘kaas’-mentaliteit ook niet zaligspreken, maar zij is honderdmaal levender dan dit schimmenspel van een litterator. Geen moment voel ik Henny Marsman loskomen van den litterator in hem; de aardige, frissche en soms ook jongensachtige kant van zijn werkelijke persoonlijkheid ontpopt zich hier alleen door onverteerdheid van zijn materiaal. Als ik me dus vergis, dan vergis ik me in een heel stuk litteratuur, daarvan ben ik overtuigd; in een heel stuk ‘acteur’ misschien wel. Schrijf me vooral eens, wat je tot je veel gunstiger conclusies heeft gebracht, welke positieve waarden je tegenover de (toch zeker abominabele) fouten stelt. -
Ik ben nog altijd zonder energie, geneigd om niets te doen dan grübeln over mijn baantje. Maar voor de Paaschvacantie neem ik in geen geval een decisie; mogelijk ben ik na Paschen weer wat optimistischer. Het is een belachelijk onderdeel van het vak, dat me ontzettend hindert: het lesgeven in de lagere klassen, dat mijn werk niet is, dat ik een tijdlang als sport wel heb kunnen doen, maar dat onmogelijke eischen stelt van ernst voor dingen, die ik met mijn heele persoon verafschuw: grammaticale onderscheidingen, stijloefeningen etc, etc. Als ik een betere frik was, zou ik dat desondanks kunnen; maar ik kan dat niet worden, ik kan de houding daarvoor niet vinden. En er komt dit bij, dat ik, als ik ooit wil ‘veranderen’, nu beslissen moet; ik wil in Juli trouwen, ben dan niet meer vrij, wat mijn sociale verplichtingen betreft, ook al zal Ant mij natuurlijk zooveel mogelijk dat besef besparen; maar het is toch zoo. De vraag is: kan ik in dit vak blijven tot ik 65 ben? Mijn heele ‘wezen’ zegt momenteel neen. Maar ik heb geen cent, wil niet van mijn pen gaan leven (een hopelooze zaak trouwens, in Holland), kan dus hoogstens corrector worden bij Zijlstra of zooiets, als er niet toevallig iets anders opdaagt. - Blijf ik nu in het vak hangen, dan kost het nog meer moeite, er ooit weer uit te komen. Enfin, met al deze moeilijkheden zal ik zelf af moeten rekenen; het is eigenlijk flauw, er jou (zelfs, als vriend) mee lastig te vallen, omdat ik tenminste heelemaal geen directe geldzorgen heb; in laatste instantie zou ik altijd nog eerst een verlofje kunnen nemen, waar geen haan naar kraait. Maar inderdaad, Bep heeft gelijk: zoo sterk heeft dit dilemma me nog nooit te pakken gehad.
Voor de exemplaren van Coster zal ik zorgen. Ik schrijf van Kampen de adressen, dan kan hij ze verzenden.
Het bezoek bij Huizinga was verrassend geslaagd. Hij valt geweldig mee, is volstrekt geen professor, heeft veel gevoel voor humor (niet alleen Punch!) en is ook bereid, de goede qualiteiten van mijn aanval toe te geven. Zoodat wij zeer vriendschappelijk gediscussieerd hebben en zelfs veel verwante eigenschappen bij elkaar hebben ontdekt. Natuurlijk zijn wij over het eigenlijke punt van geschil niet verder gekomen, dat spreekt vanzelf!
De brief van Last is werkelijk heel wat gematigder; maar als je ook ‘medewerkt’ aan Links Richten.... Het lijkt me een bedenkelijk experiment; het is werkelijk een snertblaadje, in het soort nog beroerder dan De Stem.
Van een paar betere buien heb ik kunnen profiteeren om mijn vierde hoofdstuk af te maken! Gelukkig, dat ik soms nog even over mijn particularia heen kan kijken; het hangt trouwens van de idiootste kleinigheden af, die me op een dag passeeren. Ik hoop voor de zomervacantie het laatste hoofdstuk af te kunnen schrijven. Waarschijnlijk zal dit boek mijn isolement pas goed compleet maken; tenminste dat zegt Wim, die dit vierde kapittel heeft gelezen. In vredesnaam dan maar. - Over Hitler hoop ik toch dezer dagen een stukje te kunnen schrijven, hoewel ik materiaal heb voor een brochure.
En nu de laatste dagen nog voor de Paaschvacantie. Tot dan houd ik me maar wat op de vlakte. Veel hartelijke groeten en een hand! Ook voor Bep veel liefs! je
Menno
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag