Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Den Haag, 28 april 1934

den Haag, 28 April '34

Beste Eddy

In haast even deze korte brief, na ontvangst van de jouwe. Ik moet, zij het met walging, naar Kinderen van ons Volk van den Peelboef Coolen, dat gedramatiseerd is; maar ik schrok zoo van het ééne briefje, dat ik even wil reageeren. Schrijven, argumenteeren kan ik hierover niet; ik wil je alleen zeggen, dat je, mocht er ooit ‘iets gebeuren’, inzake de punten, die je opnoemt, volledig op mij kunt rekenen. Maar laat er niets gebeuren; ik voelde het aan de leegheidssensatie bij het lezen van dat briefje, dat ik je ontzettend zou missen. En ik ben de eenige niet, dat weet je. Dit is overigens geen argument. Dergelijke dingen hebben weinig met argumentatie te maken. Ik hoop je met Pinksteren te zien en te spreken.

Mijn brief heeft je nu zeker bereikt. Ik wacht op je antwoord daarop; er stond, meen ik, een en ander in.

Dank voor je opmerkingen over Pol. z. Part. Ik heb daar veel aan, ben zelf nog te bevooroordeeld. Hoe de lieden van Holland hierop zullen reageeren, lijkt me niet dubieus. Trouwens, als zij gunstig zouden reageeren, zouden zij liegen en snobs zijn, want ik spuw op hun Peel-existentie. Zag je dat de ‘notaris’ verduidelijkt is?

Houd je goed! hart. hand in vliegende haast

je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie