E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Parijs, [3 mei 1935]

Parijs, 3 Mei.

Beste Menno,

Ik zit hier op het oogenblik heelemaal ‘opgehangen’ (suspendu), nl. wachtend op antwoord van Jany of Slauerhoff om naar Bergen te komen. Ik heb hun dit voorgesteld, na een laatste brief van Slauerhoff, die mij werkelijk voor de keus stelt om mij voorgoed met hem te brouilleeren of te probeeren de heele rotzooi te bepraten - in tegenwoordigheid van Jany dan! Bovendien kan ik dan Marsman in Utrecht opzoeken (die mij zeer dringend roept) en kennismaken met Cola Debrot, die eind van de maand afreist. Maar het gedonder met Slauerhoff gaf de doorslag. Ik heb nu 3 dagen geleden per expres geschreven dat ik komen wou; tot nu toe geen antwoord! Maar wel een brief van Simone opeens: dat al haar geld op is, dat ze soms 3 × flauw valt per week, enz. Dat moet ik dus in Brussel ook ‘bepraten’.

Mijn fout tegenover Slauerhoff is dat ik hem tòch nog au sérieux neem. Hij ontwijkt alle argumenten waar hij niets tegenover kan stellen, en komt dan aangezet met nieuwe grieven. Het is een zielig iemand, en ik kan niet het land aan hem krijgen, maar hij maakt me razend. Ik had, net als Jany indertijd, gewoon een onzinbrief moeten sturen, maar daar is het nu te laat voor. Dus: òf ik ga naar Holland òf ik breek met hem. Wat een treurig voorbeeld overigens van een ‘persoonlijkheid’ die alléén au sérieux te nemen is in zijn literatuur!

Het ploertige stukje van die Kuitenbrouwer-troep kwam gisteren heel slecht bovenop dit alles. Ik vraag mij nu toch af, of het niet mogelijk is om dit rapalje mores te leeren. De straffeloosheid van al deze vuiligheid hindert me zoo. Niet alleen wat mijzelf betreft - want tenslotte stond er over Ducroo preciès alles wat je aan laagheid en domheid uit soortgelijke gaten kon verwachten - maar om het heele bedrijf, want het is werkelijk een secreet die van de eerste bladzij geurt tot de laatste. De held Kuyle in Italië is anders onthullend: het is één gekanker tegen het zedenbederf, met een enorme rancune tegen de dienstbare staat, en het culmineert in het ongehoord stoute stukje dat hij in Syracuse (!) een oude burgerjuffrouw tegen het lijf heeft geloopen: ‘duidelijk en met hartstocht’. (Roomsch nazisme!)

Ik wil tegen dit tuig wel een stukje schrijven, maar onder voorwaarde dat ik carte blanche krijg. Ik wil ze nl. toespreken zooals je het een partijtje rancuneuze bedienden zou doen, en liefst met termen (ploert, enz.) waarvoor ze mij eigenlijk zouden moeten aanklagen. De toon van het geheel natuurlijk toch absoluut anders dan hùn toontje; ik bedoel volstrekt niet dat ik hun taal wil gaan spreken. Het ‘hooge zwijgen’ heeft veel goeds, maar het ongelukkige daarvan is dat het tuig dan een zeker recht krijgt om steeds ploertiger en onbeschaamder te worden.

Ik las verder met werkelijk plezier Dialogue d'Eleuthère van Benda. Je moet dit boekje absoluut lezen; sommige blzn. zullen je ‘verrukken’! Met Fermina schiet ik niet op, ook al door dat verdomde gevoel van toch opeens naar Holland te moeten, dat ik nu al 3 dagen heb. Bep schreef haar stuk over Noth, dat vanmorgen per expres wegging. Morgen wschl. over Goya, waar wij vanmiddag heen gaan. Moet prachtig zijn.

Als ik niet naar Holland ga, ga ik wschl. Donderdag volgende week naar Brussel, en het plan bestaat om vandaar met Marsman wat rust te nemen in een klein belgisch plaatsje (dat is goedkoper dan Bretagne). Ik voel mij niets goed, al sinds ‘tijden’, en dit is een plan dat steeds uitgesteld werd tot Ducroo heelemaal klaar zou zijn. Misschien kan je ook even in Brussel komen? ik waarschuw je dan nog wel. Als ik naar Holland ga, zie je me wel verschijnen, of ik schrijf dan uit Utrecht of Bergen. Hartelijke groeten van je

E.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie